Wil Europa wel innoveren?
Eindelijk is Mario Draghi gekomen met zijn dikke rapport over Europese concurrentiekracht. Zijn persoonlijke boodschap: wakker worden, Europeanen! Jullie lijden aan ernstig ‘innovatietekort’! Let op die term: innovation deficit , het nieuwe criterium waarmee we landen voortaan beoordelen. Niet economische groei, begrotingstekort of werkloosheid, laat staan sociaal welbevinden, wat voortaan telt is concurrentievermogen. Daarom, zegt Draghi, moet Europa als de bliksem investeren in innovatie, en veel ook. Tegenover het geweld van Azië en de VS zijn wij onbetekenend. We moeten grote schulden aangaan, zegt Draghi, anders redden we het niet.
Draghi heeft gelijk dat de geopolitieke situatie – oorlog in Oekraïne, spanningen met China, instabiliteit in Afrika – ons kwetsbaar maakt. Er moeten keuzes gemaakt worden. We importeren grondstoffen, halffabricaten, hoogtechnologische producten maar ook voedsel, textiel. En kennis. Die kwetsbaarheid is inherent, althans tot nu, aan moderne economieën. De aanname was immers altijd dat landen die handel met elkaar dreven die banden niet zomaar zouden verbreken.
De reacties op het rapport zijn niet onverdeeld positief. Te vaag, te weinig, te veel, niet groen, zeiden onder meer leden van het Europese Parlement. Dat is niet terecht. Het rapport is verrassend concreet over allerlei sectoren zoals AI of farma, en gedetailleerd over de energietransitie.
Maar vasthouden aan bekende sectoren is mogelijk de verkeerde weg. Waar zitten de onverwachte kansen? Hoe kunnen we leren van toeval? Wat kunnen we nu al toepassen (drones voor medische zorg in afgelegen gebieden) en wat vraagt echt vernieuwing (immuuntherapie)? Willen we nieuwe moleculen, bestrijding van zoönosen of sociale innovatie? Hoe voorkomen we dat we geld pompen in de bekende dingen terwijl we ruimte moeten bieden aan onverwachte, nooit-gedachte ideeën? Vrij geld voor vrij denken is ideaal, maar juist dat is niet van bovenaf te stimuleren. De succesvolle implementatie van Draghi (wat iets anders is dan geld uitgeven) gaat zeker hoofdbrekens kosten.
Europa, op zichzelf teruggeworpen, moet moderniseren. Elektrische auto’s of liever hun opvolgers kunnen niet uit de VS of China komen. Toch vindt innovatie zelden plaats in isolement. Europa kan niet zonder technologische en wetenschappelijke contacten met andere landen. Vooraanstaande universiteiten en onderzoeksinstituten werken net zo goed als grote bedrijven op een wereldwijde markt van talent en ideeën. Europese autarkie is uitgesloten en ook niet nastrevenswaardig. Waar willen we wel samenwerken en waar niet?
Inzetten op innovatie heeft daarom consequenties voor het buitenlandbeleid: met welke landen gaat de EU in zee en hoe voorkom je ongezonde concurrentie tussen lidstaten? Ondertussen is samenwerking tussen landen en instellingen binnen de EU ook essentieel. Op veel plaatsen zien we variaties op hetzelfde thema: ‘iedereen’ is bezig met plantaardig vlees of biologische microchips. Er moet dus een premium komen op synergie.
Draghi pleit terecht voor minder en simpelere regels uit Brussel. Goed reguleren is niet een kwestie van zoveel mogelijk maar van werkbare regels. Dat geldt bijvoorbeeld voor duurzaamheidseisen of de regelgeving rondom nieuwe genetische technieken waarin de EU achterloopt bij een groot deel van de wereld en zichzelf heeft verstrikt in allerlei tegenstrijdigheden.
Wil de Europese bevolking wel wakker geschud worden? Of is Draghi’s rapport een intellectuele show zonder sociaal draagvlak? Een lichtpuntje: het Europese vertrouwen in de wetenschap is onverminderd groot. Maar innovatie is net iets anders en ingrijpender.