Wat de Watersnoodramp ons leerde
Wie de afgelopen week het Watersnoodjournaal van de NOS heeft gevolgd en de herdenking van de Watersnoodramp, kan niet anders dan geroerd zijn door de verhalen over de slachtoffers op zolders en daken, het blatende vee, of de redders met hun ontoereikende middelen (een fiets, een roeiboot!). Wat evenzeer ontroert is het beeld van Nederland dat in 1953 volop worstelde met de gevolgen van de oorlog en de crisis van de jaren dertig. Voor de verzwaring van de dijken was (nog) geen geld, voor bestuurlijke coördinatie geen aandacht.
Maar nog meer dan dat alles ontroert het spectaculaire contrast tussen de wereld van nu en toen: de halfsteense onverwarmde huisjes, de ton met mest in de gang, de telefooncentrale die ’s avonds werd uitgeschakeld, het radiojournaal dat te laat was en moest wachten op de volgende ochtend. In veel opzichten doet het toenmalige Nederland denken aan een ontwikkelingsland. Tweeëneenhalve generatie later voelt eerder als tweeëneenhalve eeuw.
Zoals bij bijna alle rampen was er geen sprake van de ‘wrede natuur’ of ‘meedogenloze storm’ alleen. Natuurverschijnselen zijn niet uit op menselijk leed. De onmiddellijke oorzaak van de ramp was uiteraard de storm in combinatie met springtij. Echter, armoede en gebrekkige communicatie, samen met menselijke tekortkomingen, speelden een uitermate verzwarende rol bij de falende preventie en het daaropvolgende crisismanagement. De schaarse waarschuwingen over de gevaren van een dijkdoorbraak, tot op enkele uren voor de ramp, en ook ver daarvoor, verdwenen in de bureaucratische stroperigheid.
Wie nog wil volhouden dat vroeger alles beter was en dat er geen vooruitgang is geboekt, heeft een nauwelijks bewijsbare casus. Wie nu Zeeland, West-Brabant en de Zuid-Hollandse eilanden aanschouwt met hun prachtige huizen, blakende velden, vakantieparken, gerestaureerde wegen en bruggen, beseft dat in ruim zeventig jaar een wereld gewonnen is dankzij groeiende welvaart.
Minstens zo betekenisvol als de vooruitgang is de toename in kennis en vooral de flexibiliteit om op basis van nieuwe inzichten technische veranderingen door te voeren. De Deltawerken zijn niet alleen een wereldwijd bewonderd staaltje van ingenieurskunst, maar getuigen ook van de ontwikkeling van het besef dat weg- en waterbouwkunde hand in hand moet gaan met begrip van ecologische processen. De kennis van natuurlijke processen zoals stroming, versluiting en de rol van vegetatie wordt gebruikt om de ruimtelijke ordening inclusief dijken en waterbekkens vorm te geven. Hoger en volledig afsluiten is niet altijd beter, weten we nu. Halfdoorlatende waterscheidingen hebben nieuwe ecosystemen mogelijk gemaakt. De unieke uitkomst van dit voortschrijdend inzicht is dat Nederland het zich kan permitteren om land met opzet onder water te zetten ten behoeve van natuurherstel.
Het heeft vele decennia geduurd voor de lessen van de watersnoodramp zijn getrokken en in daden zijn omgezet. Er kwam een tweede Deltacommissie onder leiding van Cees Veerman ( full disclosure : ik was een van de leden) om te analyseren of en hoe Nederland kon omgaan met een maximale zeespiegelstijging in komende eeuwen. De conclusie was ja, dat kan, onder leiding van een Deltacommissaris.
De vraag blijft wat de Watersnoodramp ons verder leert voor eventuele nieuwe rampen. Cruciaal wordt het inzetten van moderne communicatietechnieken om zelfredzaamheid en participatie van burgers te stimuleren. Zullen politiek en overheid in staat zijn tot luisteren, heldere aanwijzingen en kalmte? Wie kijkt naar de huidige bestuurlijke impotentie op het gebied van belastingen of ruimtelijke ordening, of de verwarring in het eerste jaar van Covid-19, beseft dat een bestuurlijk Deltaplan onmisbaar zal worden.