Vlees eten: romantische en pragmatische keuze
We moeten het weer eens over vlees hebben. In de westerse wereld is vlees de toetssteen van alle kwaad: klimaatverandering, vernietiging van bossen en landschap, agressief gedrag, diverse vormen van kanker, anti-bioticaresistentie, bacteriële infecties en ‘genocidaal’ dierenleed (ik verzin deze term niet). De roep om geen vlees te eten vanwege het klimaat wordt steeds frequenter. Waren vegetariërs in het verleden vooral begaan met hun eigen gezondheid, het individuele dier en zijn welzijn, nu gaat het om de aarde. Beroemdheden zoals Madonna pronken graag met hun vegetarisch of veganistisch voedingspatroon.
Technisch gezien is het erg moeilijk om te beoordelen hoe de productie van vlees bijdraagt aan al deze kwaden. De duivel schuilt in de ontelbare details van hoe, waar en wat precies er geproduceerd wordt, en hoe dat zich verhoudt tot plantaardige en dierlijke alternatieven (zoals vis). Bovendien bestaat er niet op alle punten wetenschappelijke consensus. Voor een individuele consument is het beoordelen hiervan onbegonnen werk.
Je kunt heel principieel zijn en zeggen dat we dieren nooit tot instrument mogen maken van onze gretigheid. Grote stappen, snel thuis: veganisme is de enige optie (en let op de ongeplande kevertjes in de sla, die mogen ook niet). Een dergelijk radicaal standpunt leidt tot onmiddellijke vervolgvragen: welke lagere soorten gebruiken we dan wel? Ligt de grens bij bewustzijn? Slakken niet, mieren wel? Mogen planten wel, hoewel ze ook reageren op stress? Hoe principieel ook, het veganistische wereldbeeld blijft onbevredigend, behalve als bewijs van persoonlijke morele superioriteit. In biologische termen is het ook niet houdbaar: het volledig afzien van het gebruik van dieren die biomassa kunnen omzetten in hoogwaardige voedingsstoffen kan de wereldwijde voedselzekerheid in gevaar brengen.
Kiezen voor vegetarisme lijkt een bruikbare variant, principieel maar niet overdreven. Helaas. Een vegetarisch voedingspatroon betekent meestal wel vis en schaal- en schelpdieren. Dat verlegt het probleem, want er is geen fundamenteel moreel verschil tussen de productie van vlees en vis. Maar dat is niet alles. Wat velen die een vegetarische levenswijze toejuichen niet beseffen is dat dierlijke producten zoals eieren, kaas en melk onvermijdelijk vlees als bijproduct hebben, in de vorm van stierkalfjes en haantjes die immers geen melk of eieren voortbrengen en moederdieren die ooit naar de slacht moeten.
De stap is klein van het opeten van haantjes naar met mate van vlees ‘genieten’. Dit lijkt voor de meeste mensen acceptabel mits het vlees duurzaam, zonder lijden, betaalbaar en op menselijke schaal wordt geproduceerd. Het blijft een vorm van cognitieve dissonantie: vlees moet ons niet te veel herinneren aan het dier, niet aan zijn leven en zeker niet aan zijn dood.
De stedeling heeft behoefte aan vermenselijking van het dier. Daarop speelt het bedrijfsleven gewillig in: melkpakken geïllustreerd met klaprozen en ‘gelukkige koeien’. Dat bijvoorbeeld kippen in de gewenste vrije uitloop meer last van stress en verwondingen hebben, beklijft niet en gelukkig verdwijnen die details in de supermarkt.
Zo is de keuze voor vlees ingegeven door romantiek en pragmatisme. De groei van het aantal flexitariërs (‘af en toe vlees’) en van goede vleesvervangers ondersteunt dit.
Gedurende de hele evolutie is de mens omnivoor geweest, uit biologisch opportunisme, afhankelijk van wat er beschikbaar was. Er is geen technische noch morele reden om aan te nemen dat dit volledig zal omslaan. Maar hoe we vlees produceren wordt straks het bewijs van een omslag naar een duurzame, verantwoorde wereld.
Louise O. Fresco
Column NRC handelsblad, 27 augustus 2018