MENU

Vergeet de biologische koloniale schatten niet

In zijn indringende rede bij de aanvaarding van zijn eredoctoraat in de letteren in Nijmegen eerder dit jaar beschreef Adriaan van Dis hoe de witte koloniale wereld de laatste decennia wordt geconfronteerd met zijn eigen racistisch archief. We moeten, in het bewustzijn van onze bezoedelde taal, het verleden lezen als een boek, het Eurocentrisme doorprikken, maar ook de complexiteit zien. Taalgemeenschappen werden „door koloniale landsgrenzen gescheiden, maar er werden ook tientallen orale talen opgetekend”.

Complexiteit verwijst naar meerlagigheid. Net als in een roman is er meer dan één verhaallijn, gradatie tussen goed en kwaad, recht en onrecht. In de landbouw- en voedingswetenschappen zie je iets vergelijkbaars. Ik heb vele voormalige koloniale proefstations bezocht, zoals Yangambi, ooit het grote proefstation van de Belgische koloniale mogendheid, in een bocht van de Congorivier, 1.600 kilometer van de hoofdstad Kinshasa. Ook andere proefstations in Afrika lagen ver van de bewoonde wereld. In fysiek en geestelijk isolement werkten daar generaties landbouwkundigen decennialang aan het verbeteren van voedselgewassen voor de lokale bevolking. Sommigen bleven er voor altijd en trouwden met een vrouw uit een nabij gelegen dorp. Naar de huidige maatstaven gedroegen de meesten zich mogelijk als respectloze koloniale bazen. Tegelijk waren ze op hun manier toegewijd. Ze leerden de taal en de namen van planten en dieren. De besten onder hen bleven hun leven lang nieuwsgierig en leidden talloze assistenten op.

Hun toewijding is de andere kant van het verhaal van een vreselijk koloniaal bewind dat lokale stamverbanden ontwrichtte en nieuwe elites corrumpeerde.

Twee jaar geleden adviseerde de commissie-Gonçalvez om de koloniale roofkunst onvoorwaardelijk terug te geven. Pas dit jaar gaat de speciale restitutiecommissie aan het werk. Makkelijk en snel zal de teruggave niet worden, maar dat er restitutie van kunst moet plaatsvinden staat buiten kijf. Opvallend is dat er eigenlijk nog nauwelijks discussie bestaat over de biologische koloniale schatten en hoe die verzameld zijn. Dan denk ik aan zaden van planten, opgezette of levende dieren, om te zwijgen van menselijke resten. Die zaden legden de basis voor enorme lucratieve handelsstromen van koloniale waren zoals thee, koffie, rubber, oliepalm, katoen, specerijen en medicijnen zoals kinine. Internationaal is afgesproken dat zaden van voedselgewassen, de genetische hulpbronnen, gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid zijn, maar over het verleden is er geen woord gezegd.

Ook wordt het tijd om breed en objectief te onderzoeken wat er precies is voorgevallen tijdens die vele decennia van nationaal en internationaal koloniaal onderzoek naar landbouw, voedsel en gezondheid en of daarvoor excuses of reparaties op hun plaats zijn. Eenvoudig zal dat niet zijn. Welke arbeid werd in de proefvelden gebruikt, werden land- en waterrechten en heilige plaatsen wel gerespecteerd bij de aanleg van proefstations, werd wel toestemming gevraagd aan de bevolking voor medisch onderzoek?

En wat te denken over de export van bodemvruchtbaarheid via die omvangrijke handel in koloniale waren? Voorafgaand aan de uitvinding en toepassing van synthetische kunstmest, vanaf het eerste kwart van de 20e eeuw, werd de bodem in de koloniën uitgeput door de afvoer van landbouwproducten. Per jaar was dat mogelijk niet veel, omdat slechts een klein deel van de biomassa werd meegenomen (kruiden, koffiebonen, theeblaadjes), maar over eeuwen gerekend telt dat op. Je kunt tegenwerpen dat bijvoorbeeld in het huidige Indonesië de rijke gronden ontstonden uit vulkanisch materiaal uit de diepere aardlagen, dat mogelijk als erfgoed van de mensheid kan tellen. Hoe het ook zij, het lezen van de complexiteit van de biologische koloniale geschiedenis en een eventuele biologische begint net.