Universele rouw is evolutionair begrijpelijk
Een niet-gelovig mens die rouw, wendt zich tot de kunst. Van het Gilgamesj-epos tot Van der Heijdens Tonio , La traviata van Verdi of die aangrijpende Lamentazione van Giotto in Padova. Overal bedelt de hand, het oog, het oor om steun. In The Year of Magical Thinking , over de dood van haar echtgenoot van veertig jaar, schrijft Joan Didion dat als we rouwen om ons verlies, we ook rouwen om onszelf, om wie we waren, en niet meer zijn.
Het dubbele van kunst is dat ze ook direct de wond van het verlies open houdt. Vele werken moet de rouwende vermijden, zoals uiteraard het Erbarme dich uit de Matthäus-Passion, maar ook meer cerebrale werken van diezelfde Bach. Ze worden taboe omdat ze ineens bezoedeld zijn met herinneringen.
Specifieke troost geeft kunst niet, maar kunst biedt de bijzondere mogelijkheid om te delen in de pijn van een ander, ook al is het een onbekende, of een moeilijk voor te stellen situatie. De nu ver van ons afstaande dood van prostituee Violetta aan tuberculose uit La traviata grijpt bijna iedereen aan. Blijkbaar is er iets universeels in de menselijke capaciteit tot verdriet. Wie een ander ziet huilen, herkent onmiddellijk de emotie en huilt mee dankzij spiegelneuronen. Niet alleen primaten, maar ook olifanten, otters, dolfijnen en ganzen rouwen.
Heeft rouw dan evolutionaire voordelen? De gedachte aan het evolutionaire nut van rouw is op het eerste gezicht bijna een belediging. De golven van verdriet die een mens overvallen bij het verlies van een dierbare verlammen. De rouwende heeft geen energie, geen eetlust, is niet in staat tot de simpelste taken en duldt nauwelijks gezelschap. Dat alles lijkt niet bevorderlijk voor evolutionaire fitness of productiviteit. Waarom ervaren mensen in alle culturen in alle tijdperken dan toch intens verdriet bij het wegvallen van een familielid of een dierbare? We weten dat fysieke pijn essentieel is om mensen te laten overleven. De schaarse gevallen van individuen die geen pijn ervaren laten zien dat die genetische afwijking leidt tot een vroege dood. Heeft geestelijke pijn dezelfde functie?
De capaciteit om verdriet te voelen is niet een direct gevolg van natuurlijke selectie, maar het lijkt erop dat evolutie leidt tot de mentale trekken die aanleiding geven tot rouw. Immers, voor de groep en voor het individu werken pijn en rouw verbindend. Ze zijn de keerzijde of het neveneffect van affectie. De menselijke evolutie selecteert niet op rouw, maar waarschijnlijk wel op de capaciteit voor cohesie. En dus op de kenmerken van het brein die sociaal gedrag mogelijk maken.
De evolutionaire vraag is dus niet waarom verdriet bestaat, maar welke eigenschappen evolutionaire voordelen bieden die tegelijk verdriet meebrengen. Voor een jong kind bijvoorbeeld is binding met de moeder noodzakelijk voor het overleven. Moeder en kind reageren met pijn op het verlies van de relatie. Niet alleen bij kinderen of familie, ook bij niet-verwanten vertonen mensen dezelfde neurologische reacties. Vriendschap en loyaliteit zijn sterke emoties die ons bijeen houden en kunnen leiden tot een grote mate van opoffering. Verdriet is de prijs voor cohesie.
Maar inzicht in de biologische functie van rouw biedt weinig troost. Zoals Joan Didion op onnavolgbare wijze schrijft: verdriet gaat over „de leegte, de oneindige afwezigheid die volgt, het tegengestelde van betekenis, die onstuitbare opeenvolging van momenten waarop we oog in oog staan met de ervaring van zinloosheid zelf”.
We bezitten geen gen om verlies te verdragen.
Louise O. Fresco
NRC handelsblad, 2 november 2020