Stel dat… en andere vragen over Irak
Stel dat de inval in Irak niet had plaatsgevonden en Saddam Hussein niet was geëlimineerd. Hoe had de wereld er dan uit gezien? Dat is de soort theoretische what if-vraag die historici verafschuwen. Terecht, want ‘stel dat’ is niet meer dan koffiedik kijken. Stel… De wereld is nu verlost van een dictator die dreigde met massavernietigingswapens, maar het is de vraag of de onveiligheid veroorzaakt door de sterk gegroeide anti-Amerikaanse gevoelens in het Midden-Oosten en delen van Azië daar tegenop weegt. De kosten van de operatie voor de invasiemacht zijn schrikbarend hoog gezien het zeer povere resultaat. Irak is nog steeds een zeer instabiel land. Naar schatting honderdduizend burgers zijn gedood, 250.000 gewond en twee miljoen gevlucht, infrastructuur en cultureel erfgoed zijn op grote schaal vernietigd.
De onzichtbaarheid van de Iraakse ontwrichting is schrijnend. Zo onontkoombaar als het menselijk lijden in Haïti ons tot vrijgevigheid aanspoort, zo weinig spreken de burgerslachtoffers van anarchie en bomaanslagen in Irak tot onze verbeelding. Het is tekenend dat er nooit een landelijke inzamelingsactie voor Irak is gehouden. Waarom zijn wij collectief zo blind? Wellicht omdat onder Nederlanders de steun voor deze oorlog altijd klein was. Daardoor roept de berichtgeving over de zoveelste aanslag in Irak eerder ergernis dan mededogen op. Dit is niet onze oorlog, het is niet onze schuld – zo luidt de makkelijke gedachte.
Bijna zeven jaar na de inval krijgen we eindelijk een kijkje achter de schermen via het rapport van de commissie-Davids. Een rapport dat ondanks een intense nacht van parlementair debat alweer ondergesneeuwd is dankzij de rechtszaak tegen Wilders, de commissie-De Wit en de nasleep van de financiële crisis. Als Tony Blair niet toevallig afgelopen week met een aan onwaarschijnlijkheid grenzende bravoure had getracht zijn gelijk te halen, zouden we het alweer vergeten zijn.
De beknopte conclusies van Davids c.s. zijn: er was geen volkenrechtelijk mandaat voor gewelddadig ingrijpen, er was weinig leiding en onvoldoende informatie bij de besluitvorming. De commissie wijst erop dat het kabinet de afwezigheid van een volkenrechtelijke basis en de mogelijkheid om ondanks dat toch in te grijpen naast zich neerlegde. Die mogelijkheid is verwoord in het minderheidsstandpunt van oud-diplomaat Van Walsum. Dat de premier dit nu achteraf als rechtvaardiging aanvoert, is onzuiver, maar dit terzijde. In deze krant (16 januari) vatte Davids het standpunt van Van Walsum als volgt samen: stel dat Saddam niet was aangevallen, dan had hij door de olie-export heel rijk kunnen worden, met alle gevolgen voor het nucleaire programma. Aangezien het voorkomen van kernwapens een essentieel onderdeel van de internationale orde is, kon Irak met het oog op dat risico ook zonder VN-resolutie aangevallen worden.
Stel dat Saddam … Dit roept meer vragen op. Ten tijde van de inval stond de uitvoer van Irak onder curatele dankzij zeer strenge sancties. Vergeleken met de situatie aan het einde van de jaren tachtig toen de olie nog goed was voor 60 procent van het nationaal product en de landbouw floreerde, lag het land economisch in puin. Zozeer, dat al in 1997 het Food for Oil-programma werd ingesteld om de desastreuze gevolgen van de sancties voor de bevolking te verzachten. De sancties waren opgelegd door de Veiligheidsraad in 1990 direct na de inval in Koeweit, en werden pas in mei 2003 opgeheven, op Amerikaans verzoek, opdat de bezettende macht volledig over de inkomsten van de olieproductie kon beschikken. Saddam kon dus helemaal niet op grote schaal olie exporteren. Het argument van Van Walsum dat Saddam zich had kunnen verrijken is dus ongeldig, althans, zolang de sancties golden, en er was destijds geen enkele aanwijzing dat die opgeheven zouden worden (ter wille van de transparantie: in die periode was ik betrokken bij de landbouwtechnische kant van het Food for Oil-programma). Het is ook de vraag of de sancties zelf wel verantwoord waren.
Ik bespaar u verder volkenrechtelijk geharrewar, want het gaat mij om een andere vraag die nauwelijks gesteld wordt: wat was de morele rechtvaardiging voor de oorlog in Irak? Er zijn veel politieke argumenten aangevoerd, al of niet achteraf, maar morele afwegingen waren dat niet. Zo wees ook Blair er weer op dat Saddam Hussein een dictator was van de vreselijkste soort – maar daarvan zijn er helaas meer, zie Birma, Noord-Korea of Zimbabwe. Het risico van massavernietigingswapens was een ander argument – maar ook daarvoor geldt dat Irak niet het enige land was dat de wereld kon destabiliseren (Pakistan was minstens zo riskant). De humanitaire gevolgen bleven ondertussen buiten beeld.
De morele afweging bij zoiets zwaarwegends als het steunen van een oorlog zou uit vier delen moeten bestaan. Zijn er geen andere middelen dan oorlog, zijn alle alternatieven uitgesloten? Als vergelijkbare redenen om oorlog te voeren ook elders bestaan, zijn we bereid consequent dezelfde middelen toe te passen? Scheppen we een precedent met deze oorlog waardoor we ons op een hellend vlak begeven? En tot slot, wegen de kosten op tegen het doel? Geen van deze vragen is in mijn ogen voldoende beantwoord, toen niet, en nog steeds niet.
Het grootste falen van de oorlog in Irak is niet de afwezigheid van een volkenrechtelijk mandaat of de misleidende informatie aan de volksvertegenwoordiging, noch de naïviteit, maar het gebrek aan morele reflectie. Het overheersende geluid bij voorstanders en tegenstanders is nog steeds dat van zelfrechtvaardiging. Door het zwijgen over de morele grondslagen van deze oorlog zijn wij allen medeverantwoordelijk. Dat debat is nog lang niet afgelopen. Laten we maar beginnen met de vraag ‘Stel dat Irak niet was binnengevallen…’.
Louise O. Fresco
NRC handelsblad 2 februari 2010