Politiek maakt meer kapot dan je lief is
Drank maakt meer kapot dan ons lief is, en dat geldt ook voor die andere sociale verslaving, de politiek. Dan heb ik het niet over de actieve beoefenaars die, een schaarse uitzondering daargelaten, voortdurend een machtshot nodig hebben, maar over de passieve politiek-watchers. Driekwart van Nederland zit aan televisie of internet gekluisterd waar in real time over verkiezingsprogramma’s en toekomstige kabinetten wordt onderhandeld, terwijl de rest in norse gelatenheid zijn schouders ophaalt. Ontkenning is ook een symptoom van verslaving.
Niemand verheugt zich op een inhoudelijke verkiezingsstrijd, overal overheerst cynisme. Dat is niet recent, maar komt voort uit een ouder gevoel van machteloosheid tegenover de buitenwereld (ook al een verslavingssymptoom). Met de mondialisering is die buitenwereld letterlijk om de hoek komen te liggen. Het is geen toeval dat de grote Nederlandse bestsellers van de laatste jaren allemaal gaan over de geborgenheid van het (calvinistische) dorpsleven, en zelfs de extreme afsluiting van het religieuze fanatisme.
Ironisch genoeg is het ‘dorp’ ook de metafoor voor mondialisering. We zeggen dat de wereld een dorp is, omdat afstanden kleiner worden, onze communicatie versnelt en alles met alles te maken heeft. Niet alleen kan de trilling van de vleugel van een vlinder in China een orkaan boven Texas doen ontstaan, een hapering van de Chinese economie kan een orkaan op de wereldmarkt veroorzaken waaraan niemand zich onttrekt. Het overgrote deel van de wereldbevolking is direct, als consument, arbeidskracht of producent, verbonden met de wereldmarkt, of daar slechts een stap van verwijderd.
Die mondiale verbondenheid wordt enerzijds als vanzelfsprekend ervaren, maar anderzijds als bedreigend. Er is hier geen mens die nog zijn hoofd schudt bij de aankoop van een kiwi uit Chili of een trui uit China (al zijn er journalisten die ons fijntjes op de consequenties wijzen). Anderzijds lijkt het dat we door die mondiale verwevenheid de controle over ons bestaan kwijt zijn, en ingehaald worden door gebeurtenissen elders – falende banken, instortende huizenmarkten, conflicten over energie. Voor een deel is dit schijn: vroeger waren we overgeleverd aan epidemieën, droogtes of plunderende legers. De persoonlijke gevolgen daarvan waren vele malen ingrijpender dan de gevolgen van de mondialisering: een kwestie van leven of dood, van ziekte en verlies van alle bezit. Dat is andere koek dan sluiting van een fabriek, omscholing of toenemende migratie in de wijk (die ik geenszins wil bagatelliseren).
Mondialisering is dus niets nieuws, maar het zijn de snelheid waarmee en de schaal waarop veranderingen plaatsvinden waardoor het lijkt alsof alle positieve resultaten van onze welvaart – betere gezondheid, minder criminaliteit, toegenomen koopkracht, persoonlijke mobiliteit, hogere opleidingsniveaus – niet opwegen tegen een gevoel van doem.
Zo gebeurde het in deze gemondialiseerde wereld dat een Nederlands kabinet viel over een missie in ‘Verweggistan’, in een land op een ander continent waar we probeerden een klein verschil te maken in een wanhopige geopolitieke situatie. Uiteraard roept iedereen dat de breuk niet over Afghanistan ging, maar het lijkt geen toeval dat juist dit dossier, en niet de AOW of de bezuinigingen, toch even pijnlijk, voor het doorslaggevende conflict heeft gezorgd.
Rondom de missie in Afghanistan balt zich de vraag samen waar Nederland voor wil staan, afgezien van zijn eigen welvaart. Dat is iets totaal anders dan de ambities van een kabinet om mee te doen met de grote jongens van de G20.
Een land dat zijn zelfvertrouwen kwijtraakt, is gedoemd om in de internationale marge alleen nog te klagen over gebrek aan erkenning.
We weten niet meer wat Nederland voor land is en waar we heen gaan. Nog meer welvaart en welbehagen zijn niet langer vanzelfsprekend. Tot voor kort was de toekomst collectief nooit ongewis, nu overheerst een somberheid die zich op een perverse manier in een zichzelf waarmakende voorspelling omtovert. Dit is een gevaarlijke situatie die niet alleen de deur opent naar extreem behoudende krachten, maar ook kan leiden tot nationale claustrofobie, afwijzing van vernieuwing en persoonlijk egoïsme.
We moeten oppassen dat er in Nederland niet iets onuitwisbaars gebeurt. Dat niet zomaar, on our watch, een fataal somberheidsvirus zich in ons bewustzijn nestelt, de overtuiging dat het eigenlijk veel slechter gaat dan objectieve indicatoren aangeven. Een land dat somber is, heeft geen vertrouwen in de politiek en kiest de vertegenwoordigers die het verdient, mensen zonder visie en moed, die hun eigen carrière boven de dienst aan het publieke belang stellen en inspelen op onze gedeelde gelatenheid door het onmogelijke te beloven. Dat leidt tot een vicieuze cirkel van desillusie met de politiek die valse beloftes doet en burgers verbittert.
We moeten ons uit deze wurgende somberheid loswringen. De oplossing is niet om zoveel mogelijk macht over te hevelen naar de gemeentes om schijnbaar ‘de burger te betrekken’. Er is in een gemondialiseerde wereld veel en waarschijnlijk steeds meer dat niet aan het lokale niveau kan worden overgelaten.
Juist het omgekeerde moet gebeuren, het bevestigen van het verband tussen de lokale en de mondiale ontwikkeling. Burgers die begrijpen waar zij staan, hoeven zich niet machteloos te voelen. Stop radicaal, cold turkey, met onze verslaving aan opiniepagina’s, praatprogramma’s en internetfora. Zet dat nu eens op een laag pitje en denk na over wat wij voor het publieke belang kunnen doen, in plaats van het omgekeerde. Somberheid is destructief en onnodig in een bevoorrecht Nederland.
Louise O. Fresco
NRC handelsblad 2 maart 2010