MENU

Politici, leer van het kubisme

Deze week is het een halve eeuw geleden dat Pablo Picasso overleed, de schilder die ons voorgoed anders naar de werkelijkheid liet kijken. Samen met zijn vriend en rivaal Georges Braque, snel gevolgd door anderen, ontwikkelde hij ruim een eeuw geleden zijn kubistische stijl. Een subversieve kracht, zoals Annie Cohen-Solal in haar prachtige Un étranger nommé Picasso vertelt.

De kubisten schilderen niet de illusie van drie dimensies in een tweedimensionaal vlak, maar verschillende gelijkwaardige invalshoeken, met telkens verschuivende gezichtspunten. Daarmee beelden ze de dingen af zoals ze werkelijk zijn, niet hoe ze lijken voor de buitenstaander. Deze radicale manier van kijken vanuit meervoudige gezichtspunten vond ook zijn weg buiten de schilderkunst. Het aangrijpende As I Lay Dying van William Faulkner is zo’n meerstemmig verhaal vanuit verschillende gelijkwaardige hoofdpersonen.

Kubisme biedt ook een metafoor voor het politieke debat. Je zou kunnen zeggen dat vele politici zijn blijven hangen in de tweedimensionale schijn van het platte vlak, zonder oog voor gelaagdheid en aanvullende gezichtspunten. Veel van het huidige discours bestaat uit polariserende woorden. Ingesloten in ieder woord staat dan de dimensie van de tegenpool.

Neem de term ‘kloof’, die onmiddellijk verwijst naar een tweedeling: elite en volk (of zoals Van Kooten en De Bie het noemden: de Mannen en Vrouwen van de Onderkant); grote stad en platteland; Den Haag en provincies; ambtenaren en burgers. Dergelijk taalgebruik suggereert een simplistische tweedeling, die niets hanteerbaar maakt en alles verhult.

Natuurlijk is er een zekere kloof tussen stad en platteland. Maar het platteland vormt geen eenheid, en omvat veel meer dan boeren en buitenlui. Daar woont in toenemende mate een groep gegoede burgers in opgeknapte boerderijen die net zo goed in de grachtengordel of in het Gooi passen. En in die grote steden wonen steeds meer mensen met een migratieachtergrond die in waarden en levensstijl niets gemeen hebben met een stedelijke elite. Trouwens, wie is die elite wel helemaal? De vermogende ondernemer in Wassenaar of de docent die Piketty leest en geld overmaakt naar Artsen zonder Grenzen?

Politici – en vele anderen – moeten het taalgebruik van het binaire perspectief vermijden, zich uit hun zendmodus losrukken en ophouden met polariserend toeteren. Vermijd bijvoorbeeld het woord klasse, en al helemaal onderklasse. Of nog erger, het woord transitie, laat staan radicale transitie. Waarom niet spreken van overgang of ontwikkeling, die een geleidelijke richting suggereren die niet per se autoritair is? Juist dat hameren op urgentie en dwang bevestigt het tweedimensionale perspectief. Het is zwart of wit, maar zo scherp ligt het nooit in een democratie.

In dat gehamer zit een miserabel wereldbeeld dat andere partijen en burgers angstig maakt, het ‘koekdenken’. Dat zat al in eerdere termen als grenzen aan de groei, of in het beeld van de mensheid in een overvolle reddingsboot. Alsof de wereld een koek is die opgaat, waarbij velen buiten de boot moeten vallen. Er is, ook met alle zorgen over klimaat en grondstoffen, echt geen reden om te denken dat er nu ineens wel sprake is van urgente tekorten. Er leven meer mensen op aarde in meer welvaart dan ooit tevoren. Het koekdenken marginaliseert degenen die dit grote mondiale overzicht niet bezitten.

Gebruik taal die meerdere perspectieven mogelijk maakt, die niet dwingt tot tweedelingen, maar ruimte schept. Oefen op een meervoudig perspectief door te luisteren naar impliciete angsten. Kom op, kabinet, BBB en anderen: waag u eens aan een ‘kubistisch’ overleg waarin woorden niet enkel een etiket zijn dat op afstand zet?