Paddestoelenleer wordt de nieuwe luxe
Zomeruitverkoop, schreeuwen de winkels: ‘Tot 70% korting!’ Lang geleden, als beginnend onderzoeker, spaarde ik voor een winterjas. Niet omdat ik armlastig was, maar omdat een winterjas een weloverwogen aankoop was die je hoogstens eens in de tien jaar deed. Wie dit vandaag de dag zegt, wordt uitgelachen. Een jas schaf je elk seizoen aan. Iedere burger in rijke landen, jong en oud, koopt en bezit aanzienlijk meer kleding dan nodig is, en gooit die met grote regelmaat weg.
In vergelijking met eerdere generaties is het allergrootste deel van de mode onvoorstelbaar goedkoop. Razendsnel worden exclusieve merken grootschalig gekopieerd. Die lage prijzen bestaan omdat de effecten van milieuvervuiling – pesticiden en waterverspilling in de katoenteelt bijvoorbeeld – niet zijn meegenomen, en omdat de lonen hartverscheurend laag zijn. Aanbieders beconcurreren elkaar in een race naar de bodem. Online concurrentie heeft dit systeem nog moordender gemaakt. Alleen al vanwege de uitstoot van CO2 moet deze wegwerpcultuur snel verminderen.
De consument is daarin uiteindelijk de bepalende factor. Weinigen zijn in staat weerstand te bieden aan een goedkoop, liefst afgeprijsd kledingstuk. Je zou het fast fashion kunnen noemen, onmiddellijke bevrediging van het verlangen. Wat gisteren gedragen werd door ‘influencers’ op sociale media, moet morgen in de eigen kledingkast hangen. De mens heeft geen natuurlijke remming. Het evolutionaire voordeel van hebberigheid past niet meer in een samenleving van overvloed, maar we hebben ons nog niet aangepast.
Toch zijn er, sporadisch, tekenen van hoop. Het bewustzijn over de verborgen kosten groeit. Het Nederlandse Convenant Duurzame Kleding wordt door 40% van de Nederlandse sector onderschreven (ik schreef hier al eerder een column over: Spotgoedkope kleding). Lokale productie biedt soms een verbetering, maar niet altijd. Wie iets koopt met het label ‘Made in the UK’, heeft volgens een rapport van de Universiteit van Leicester grote kans dat het kledingstuk is geproduceerd in een vervallen loods waar de kleermakers, meest van buitenlandse afkomst, sommige illegaal, de helft van het minimumloon ontvangen.
Er wordt ook gezocht naar alternatieve grondstoffen. Iedere zichzelf respecterende mode-academie heeft een afdeling duurzame mode. Het vervangen van synthetische vezels (in de helft van de textiel aanwezig) is moeilijk en kostbaar. ‘Verantwoorde’ materialen worden de nieuwe luxe: ananasvezels, gerecyclede plastics, paddestoelenleer, hergebruikte denim. Niet toevallig besteden zowel het Victoria and Albert Museum in Londen als State of Fashion in Arnhem hier deze maand aandacht aan. Wol zou wel eens uit de bus kunnen komen als een goed alternatief, afkomstig van dieren die grazen op land dat niet voor gewassen geschikt is. Let op: wie wol kiest, houdt de productie van lams- en schapenvlees in stand. Veganistische wol bestaat niet. We zijn nog heel ver verwijderd van ‘peak fashion’ (naar analogie van peak oil, het laatste hoogtepunt voor de crash). Maar wie weet zijn de opruimgoeroes die aanraden om radicaal de klerenkast uit te mesten, een eerste teken van ommekeer.
Die jas heb ik nog steeds. Noem het behoudzuchtig, vintage of milieubewust. Mode is de manier waarop wij met kleding onze identiteit onderstrepen. Een klerenkast met voldoende variatie aan kleren waar je je goed en behaaglijk in voelt, zou genoeg moeten zijn. Duurzaam en verantwoord geproduceerd moet binnen het bereik komen van iedereen, en niet een statussymbool worden voor de elite.
Louise O. Fresco
Column NRC handelsblad, 2 juli 2018