Overvloed en ongeluk
Vier Nigeriaanse boeren en Milieudefensie hebben Shell onlangs aansprakelijk gesteld voor de schade die deze boeren hebben geleden door olie die lekt uit de leidingen van het bedrijf. Oogsten en visstand zijn ernstig aangetast. Het is de zoveelste aflevering in een lang, treurig verhaal dat – vrij naar Simon Schama – niet zozeer gaat over overvloed en onbehagen, maar vooral over overvloed en ongeluk.
Bijna alle voormalige koloniën die rijk zijn aan delfstoffen, kennen een moedeloos makende geschiedenis van machtsmisbruik en corruptie, etnische tegenstellingen en chronische armoede, juist in de gebieden waar de delfstoffen worden gevonden. Van Angola tot Sierra Leone, van Nigeria tot Congo – het patroon is overal vergelijkbaar.
In Nigeria leidde de vondst van olie in het zuidoosten van de Nigerdelta en de daarop volgende onafhankelijkheidsverklaring door de Ibo’s tot een bloedige burgeroorlog. Het was de eerste Afrikaanse oorlog die de aandacht trok van de westerse media. Stervende kinderen in Biafra, het woongebied van de Ibo’s, werden via krantenfoto’s het symbool van het hopeloze zwarte continent. In het ruim drie jaar durende conflict kwamen naar schatting drie miljoen mensen om.
De moord op zoveel burgers en de erbarmelijke gezondheidszorg waren in 1971 aanleiding voor de oprichting van Artsen zonder Grenzen. De burgeroorlog werd gevolgd door vele jaren van militaire dictatuur waarbij de Ibo’s systematisch kansen onthouden werden, en in het hele land de tegenstellingen tussen arm en rijk zich verscherpten. Een dieptepunt was de executie van de schrijver Ken Saro-Wiwa, die zich had ingezet voor het lot van de deltabewoners en onder andere Shell beschuldigde van uitbuiting en de vernietiging van het leefmilieu.
De lekkages in de pijpleidingen zijn het gevolg van sabotage en gebrekkig onderhoud, met vreselijke risico’s van brand en vervuilde waterbronnen. De partijen blijven tegenover elkaar staan. Shell zegt dat het bedrijf machteloos is tegenover moedwillige sabotage. De vertegenwoordigers van de bevolking eisen dat de olie wordt opgeruimd en dat zij compensatie krijgen. De Nigeriaanse machthebbers die het grootste deel van de oliewinsten ten eigen bate gebruiken, beweren dat ze fondsen tekort komen.
Geen buitenstaander kan de technische en juridische merites van de nieuwste beschuldigingen beoordelen. Ik ben zelf ook al te lang niet meer in de delta geweest om zelfs maar een oppervlakkige indruk van de situatie te hebben. Ons onbehagen over dergelijke onoverzichtelijke situaties neemt al gauw de vorm aan van onverschilligheid. Dergelijke gevoelens zijn hier niet op zijn plaats. Niet alleen gaat in Nigeria achter de chaos een land schuil met een geweldig potentieel aan mensen en hulpbronnen. Zelfs als we nu collectief rigoureuze energiediversificatie- en bezuinigingen door zouden voeren, blijven we in de komende decennia sterk afhankelijk van olie als transportbrandstof. En dus is de olie in de Nigerdelta meer dan vroeger van belang voor de hele wereld. Er is geen keuze dan daar sociaal, economisch en ecologisch verstandig mee om te gaan.
Kan de patstelling doorbroken worden? Allereerst de olie. Zonder de installaties te ontmantelen of de binnenlandse behoefte in gevaar te brengen, zou het grootste deel voorlopig in de grond kunnen blijven. Althans totdat onnodige milieuschade – door wie ook veroorzaakt – vermeden kan worden en de baten op een rechtvaardige manier kunnen worden verdeeld.
Olie is te kostbaar om te verspillen, juist voor toekomstige generaties Nigerianen die geboren zullen worden in een land waar nog veel te ontwikkelen valt. Bovendien zal uitstel van exploitatie de efficiëntie verhogen (omdat de technologische kennis toeneemt). De hoge prijs maakt het nu ook mogelijk om de productie terug te schroeven zonder inkomsten te verliezen.
Het probleem van de olie is door en door politiek. Zolang de partijen niet met elkaar praten, worden de spanningen alleen maar groter en kan er geen sprake zijn van verantwoorde exploitatie. Er schieten me twee voorbeelden te binnen: Sri Lanka en Noord-Ierland. Natuurlijk, er zijn talloze verschillen met Nigeria, waar geen vergelijkbare gewapende guerrilla bestaat en wel belangrijke delfstoffen gevonden worden. Maar in alle drie de landen was en is er sprake van decennialange bloedige conflicten die onoplosbaar lijken. In Sri Lanka wordt het bestand met de Tamil Tigers nog af en toe geschonden; in Noord-Ierland lijkt nu eindelijk de basis voor duurzame vrede gelegd. In beide gevallen is hulp van buitenaf cruciaal geweest, respectievelijk van de Noren en van de VS. Daarbij ging het om langdurige diplomatieke onderhandelingen achter de schermen tussen partijen die elkaar zeker in het begin niet wilden ontmoeten.
Dat lijkt me ook noodzakelijk in Nigeria: echte onderhandelingen tussen de Ibo’s en andere bevolkingsgroepen, en tussen Shell en de federale staat en de milieubeweging. Discrete onderhandelingen wel te verstaan, met hulp van een neutrale, geduldige buitenstaander. Net zoals de Noren Sri Lanka hebben ‘geadopteerd’, zou ook Nederland zich kunnen opwerpen als mogelijke bemiddelaar in Nigeria. Gezien de ambities van minister Koenders om de ontwikkelingssamenwerking te herzien, zou dit een geheel nieuwe insteek vormen. Dat het hier gaat om een Nederlands-Engels bedrijf zou een pluspunt kunnen zijn, naast de goede reputatie die Nederland in Afrika heeft.
Wellicht moeten Shell en Milieudefensie maar eens met hem praten. Het klassieke argument van het departement dat Nigeria te rijk is om voor hulp in aanmerking te komen, wordt meer dan voldoende weerlegd door het lot van de vele ongelukkige slachtoffers van de olieovervloed.
Louise O. Fresco
NRC handelsblad op 27 mei 2008