Oorlog en ambivalentie
Er bestaan oude banden tussen Libië en Italië
Wat een vastberadenheid werd ineens tentoongespreid door de westerse landen, toen ze zich verenigden tegen kolonel Gaddafi! Jarenlang klunsden ze over van alles, van Soedan tot de Doha-ronde, maar nu zal de wereld eens wat zien. Irak indachtig hebben ze nog even gewacht op de Veiligheidsraad. Daarna ging het snel.
Het is onwaarschijnlijk dat die haast voortvloeit uit oprechte betrokkenheid met de burgerslachtoffers, alle fraaie verklaringen ten spijt. Aan humanitaire overwegingen doen westerse landen vooral als het ze uitkomt. Andere landen zijn trouwens geen haar beter. De morele superioriteit die uit de westerse positie blijkt – wij zijn zo begaan met de Libische bevolking – is ronduit pijnlijk. Wij hebben ons decennialang nauwelijks iets aangetrokken van de onderdrukking van de bevolking in Libië en elders (Soedan, nu Ivoorkust).
Net als in het alledaagse leven zijn de motieven in tijden van oorlog ambigu en opportunistisch. Op goede voet komen met de toekomstige leiders om zo de toelevering van olie veilig te stellen, is er één. Twee: diepgeworteld wantrouwen tegenover Gaddafi, die jarenlang een internationale paria was en wiens plotselinge salonfähigkeit nooit erg overtuigde. Of het was de naïeve illusie dat steun aan verandering in Libië de rest van de Arabische wereld pro-westers stemt. Verder was dit de kans voor Sarkozy, die binnenslands zo onder vuur ligt, om zich te doen gelden als een internationale leider. Om soortgelijke partijpolitieke redenen stelde Angela Merkel zich terughoudend op, omdat ze zich niet nog een impopulaire buitenlandse oorlog kan permitteren.
De westerse daadkracht wordt niet overal gewaardeerd, ongeacht de motieven. De Arabische Liga heeft zich schoorvoetend opgesteld achter de no-fly zone. Zwaar weegt dat Brazilië, China, India en Rusland niet voor interventie zijn, hoewel ze wel hun bezorgdheid over de Libische situatie hebben uitgesproken. Ook hier spelen ongetwijfeld binnenlandse en economische motieven een rol, maar de wereld is nu zo veranderd dat het Westen er onverstandig aan doet om een solitaire koers te varen, zonder de steun van de BRIC-landen, de belangrijkste opkomende economieën.
Onder de verborgen motieven speelt de kwestie van de wapens, die jarenlang zijn verkocht aan Gaddafi, juist door de landen die vooraan staan in hun verontwaardiging. Je gaat bijna denken aan een pervers complot, waarbij de modernste versie westerse wapens wordt getest tegenover de oudere versies, nu in handen van de Libische regeringstroepen. Elk van de honderden afgeschoten raketten rechtvaardigt de aanschaf van nieuw materiaal. Wanneer zullen de VN ooit serieus praten over een beperking van de wapenhandel?
Minder spectaculair, maar logischer dan overhaast ingrijpen, was het geweest als men eerst had getracht om te bemiddelen tussen Gaddafi en de opstandelingen. Italië is daarvoor het aangewezen land. Berlusconi kent Gaddafi persoonlijk. Tussen beide landen bestaan oude banden. Het in 2008 gesloten Vriendschapsakkoord bevestigt omvangrijke investeringen over en weer. Italië vangt het leeuwendeel van de vluchtelingen op uit Noord-Afrika, en is tegelijk meer dan de rest van Europa afhankelijk van Libische energie. Een constructieve Italiaanse rol vereist dat de Europese landen Italië de verzekering geven dat zij steun bieden bij de opvang van Libische immigranten en garant staan voor de Italiaanse energievoorziening. Wie weet is deze route nog open.
Bovendien moet het Westen meer aandacht besteden aan de Afrikaanse landen ten zuiden van Libië. Ook zij vangen vluchtelingen op, deels trouwens hun eigen burgers, en lijden economische schade. Zij hebben genoeg redenen om Gaddafi met zijn expansionistische groot-Afrikaanse gedachtegoed te wantrouwen. Maar tegelijk groeit ook bij de zuiderburen de onrust over de heersende klasse, en een verdere destabilisatie van de Sahel, zoals in het uraniumrijke Niger, is in niemands belang.
Of het westerse doel, de burgerbevolking te beschermen, bereikt wordt, is helemaal de vraag. Het risico op burgerslachtoffers bij de bombardementen is niet denkbeeldig, zeker omdat Gaddafi in staat kan worden geacht om zijn troepen en luchtafweer te verschuilen in volkswijken.
Helaas heeft nakaarten niet veel zin, behalve om ons aan te zetten tot enige bescheidenheid ten aanzien van de volgende fase. Voor Nederland is, gegeven de beperkte menskracht en de onbeholpen reddingspogingen per helikopter, militair weinig eer te behalen aan dit avontuur. Of er sprake kan zijn van Nederlandse expertise bij de wederopbouw in Libië, als daaraan al behoefte blijkt, is ook de vraag, gezien de aarzelingen van de Tweede Kamer over Afghanistan.
Nederland kan wel inzetten op een eensgezinde Europese benadering van Noord-Afrika, vooral van de Barcelona-akkoorden en Sarkozy’s Unie voor de Méditerranée. Van alle goede bedoelingen is tot nu toe niets terechtgekomen, behalve wat conferenties met de bekende grote namen. De uitvoering van die plannen vraagt betrokkenheid van de bevolking aan beide kanten. Juist het kleine, noordelijke Nederland kan in dezen niet worden verdacht van ambivalente motieven , en heeft wel iets te bieden met zijn op inspraak en tegenstrijdige belangen gebaseerde poldermodel – pardon, oasemodel.
Louise O. Fresco
NRC handelsblad 30 maart 2011