MENU

Nederland moet niet bang zijn voor techniek

In het voorjaar van 1995 vond in De Balie een debat plaats ter gelegenheid van het verschijnen van het zesde deel van het standaardwerkGeschiedenis van de techniek in Nederland. De wording van een moderne samenleving 1800-1890 . Waar de ondertitel van het enorme boek, gecoördineerd door prof. dr. ir. H.W. Lintsen, optimisme ademde, luidde de aankondiging de noodklok. „Is Nederland bang voor techniek? Het moeizame debat over de technologische cultuur in onze delta”, riep De Balie.

De sprekers relativeerden dit onmiddellijk, te beginnen bij de betrekkelijk jong gestorven Ad Geelhoed, toen nog secretaris-generaal op Economische Zaken, die het eerste exemplaar in ontvangst nam. In het nu vergeelde faxbericht dat De Balie mij vooraf stuurde met de samenvatting van zijn toespraak, staat dat Nederland niet bang is voor techniek. In de 17de eeuw liepen wij voorop, al is het tempo daarna lager geworden. Wel moeten we voorkomen dat we bang worden, want onze cultuur van consensus is niet per se een pre, vergeleken met die van Oost-Azië of Californië. Van bovenaf, zo zei Geelhoed, moet de kennisintensieve samenleving beïnvloed worden, we moeten „creatief omgaan met eventuele weerstanden vanuit bestaande normen en waarden”. Andere sprekers gaven aan dat verzet vooral komt als techniek de eigen omgeving verandert, zoals bij dijkverzwaring. De angst is die voor veranderingen, niet voor techniek. Het verslag in het blad Wetenschapsbeleid meldt dat „Prof Fresco uit Wageningen” wijst op de snelle acceptatie van computers en cd’s, maar dat men het proces erachter niet wil kennen. Een „black box syndroom” zou dreigen „in een land waar alfa’s en gamma’s de dienst uitmaken”.

Eerlijk gezegd was ik die bijeenkomst geheel vergeten, maar de vraag of Nederland bang is voor techniek is nog steeds relevant. Destijds hadden we geen idee dat onze levens zo snel en zo radicaal door technologische veranderingen gedomineerd zouden worden. Toch is het huidige imago van techniek niet gunstig. Het is de ironie van onze tijd dat landen die ooit ‘achterlijk’ werden genoemd nu wetenschap en techniek het meest omarmen.

De huidige houding tegenover ingenieurs is op zijn best ambivalent te noemen. Een ingenieur mag dan mooie bruggen bouwen, maar het is ook iemand die een technical fixzoekt, die vergeet dat mensen weigeren zich aan te passen of dingen niet gebruiken. Ingenieurs worden gezien als masters of the universe die zich willen ontworstelen aan de natuur door genen te manipuleren en mensen naar Mars te sturen. De meerderheid van de jongeren met een bètapakket in het eindexamen gaat geen bètatechniek studeren, en nog minder worden ingenieur.

Dat is zorgwekkend, omdat de vragen waarmee we vandaag de dag worstelen en die de basis voor onze toekomstige welvaart moeten leggen, allemaal een technologische kant hebben. Moderne communicatie, handel, gezondheidszorg, voedsel, stroomvoorziening of nieuwe materialen zijn ondenkbaar zonder de nieuwste technologie. Techniek opent nieuwe wegen naar welvaart. Volgende week viert het Koninklijk Instituut voor Ingenieurs (KIvI), opgericht om „veranderingen mogelijk te maken”, zijn 175ste verjaardag. Sla het blad De Ingenieurop en het optimisme spat eraf. Voor ingenieurs heeft bijna alles een oplossing.

Natuurlijk moeten ingenieurs leren omgaan met de sociale context. Maar het zou een tragedie zijn als de ingenieurs- en bètawetenschappen en hun toepassingen worden geremd uit ongegronde angst en populisme (denk aan de weerstand tegen vaccins) in een land dat zozeer geprofiteerd heeft van de wetenschappelijke vooruitgang. Laat Nederland niet bang zijn voor techniek, te beginnen bij de alfa’s en gamma’s in de politiek!