MENU

Megaproblemen

In vergelijking met andere landen is de Nederlandse intensieve veesector een van de schoonste ter wereld

Met de megastallen hebben we er een megaprobleem bij: spraakverwarring en zwakke journalistiek vieren hoogtij, gevoed door rumoerige belangengroepen die het met de details niet zo nauw hoeven te nemen, wetenschappers die op elke vraag een antwoord hebben dat nieuwe vragen oproept en politieke leiders die uitmunten in wollige aarzeling. Veel meer dan het verzet tegen windmolenparken of ondergrondse CO2-opslag kristalliseren zich in de beroering rondom de megastallen de dilemma’s over hoe Nederland zijn toekomst wil vormgeven.

Megastallen – vooral varkens en kippen, minder nog voor koeien en geiten – zijn de uitkomst van een ontwikkeling die al decennialang in gang is. Dat is een ontwikkeling naar efficiëntie, naar lagere kostprijzen per product dankzij een betere controle van de productieomstandigheden, dus van temperatuur, meststromen, voeding en zo meer. Dit leidt onherroepelijk tot industrialisering in grote, uniforme eenheden. Daarin zijn dieren geen individuen, maar productiemachines. Juist dat wekt afkeer op. Het beeld van de moderne zeug of kip die nauwelijks ruimte heeft en wordt gevoed door computergestuurde machines, met de boer als manager op afstand, contrasteert met wat de meeste mensen humaan achten.

Toch is het moeilijk het bezwaar van dierenwelzijn volledig te onderbouwen met wetenschappelijke argumenten. Megastallen komen uit onderzoek niet systematisch naar voren als een meer dieronvriendelijke omgeving dan stallen van een andere schaal. Dieren die niet onderling om voedsel hoeven te strijden en die voldoende ruimte hebben om afwisselend, natuurlijk gedrag te vertonen, hebben veelal minder stresshormonen in hun bloed. In het debat gaat het daarentegen over de perceptie – het dier dat in mensenogen ‘ongelukkig’ lijkt, omdat het niet vrij rondloopt.

Het tweede type bezwaar gaat over de landschappelijke vervuiling en de effecten op het milieu. Stallen als fabrieksgebouwen zijn zonder meer lelijk, maar wetenschappelijke argumenten over de milieu-uitstoot zijn niet hard te maken. Per dier is de uitstoot lager dan bij conventionele stallen en deze kan nog aanzienlijk dalen in gesloten systemen.

Ten derde speelt het risico voor de volksgezondheid. In grote eenheden grijpt een besmetting sneller om zich heen. Dieren krijgen preventief antibiotica, waardoor resistente bacteriestammen kunnen ontstaan, met gevaar voor de mens. Ook de overdracht van ziektes van dier op mens, zoals bij de Q-koorts of ‘gekkekoeienziekte’, wordt geassocieerd met megastallen, hoewel dat op elke schaal kan gebeuren. Een bedrijf kan ‘mega’ zijn, maar toch bestaan uit kleinere stallen, waardoor de besmetting beperkt blijft tot afzonderlijke eenheden. Bovendien compliceren de wetenschappelijke feiten de dingen. Ook vrijlopende dieren en dieren in de biologische veehouderij lopen kans op ziekten, misschien wel meer kans, door besmetting via de bodem en de lucht. Hoe we van de preventieve antibiotica af moeten, weten we nog niet.

Tot slot is er de economische dimensie. Lage marktprijzen betekenen meer dieren om het boereninkomen te handhaven. De suggestie dat supermarkten maar meer moeten betalen, gaat in tegen de economische ervaring dat bij gelijke kwaliteit de goedkoopste aanbieder, uit Nederland of elders, wint. Nederlandse consumenten neigen ook niet naar extra betalen, hoewel het aandeel aan biologisch vlees groeit, maar zoals gezegd is dat geen oplossing. Geen megastallen betekent inkomenssteun aan boeren of andere bronnen van inkomsten en het wegvallen van de export.

Ondanks deze kanttekeningen groeit de consensus dat megastallen niet in Nederland passen – dat zegt zelfs de voorzitter van boerenbelangenvereniging LTO, maar als de politiek megastallen verbiedt, dan verhuist de productie naar bijvoorbeeld Polen, al of niet dankzij Nederlandse investeringen. Hoe hypocriet is het om goedkoop vlees te kopen dat elders is geproduceerd, hoogstwaarschijnlijk onder minder milieu- en diervriendelijke omstandigheden?

In vergelijking met andere landen is de Nederlandse intensieve vleessector niet alleen een van de meest concurrerende ter wereld, maar ook een van de schoonste en meest diervriendelijke en hij heeft een groeiend alarmsysteem voor gezondheidsrisico’s. Nederland is ook een van de meest dichtbevolkte gebieden ter wereld, waar belangen voortdurend botsen. Tenzij de politiek alle intensieve veehouderij wil verbieden, is de weg vooruit die van innovatie, van minder en andere stallen, als gesloten systeem waar broeikasgassen, chemicaliën, water en ziektekiemen niet in de omgeving komen en waar de geproduceerde afval en warmte worden gebruikt voor energieopwekking. Naar kleinschalige productie is geen weg terug, vanwege het gebrek aan arbeid, dierenwelzijn, de prijs en de gezondheidsproblemen. Actueel blijft de discussie over de matiging van de vleesconsumptie.

Megastallen zijn geen landbouwkundig probleem. Het gaat over de dilemma’s van duurzame ontwikkeling. Afgezien van het vroegere ministerie van Landbouw heeft tot voor kort niemand hierover willen nadenken. De kunst van regeren is het afwegen van ongelijksoortige doelen – varkens of natuur, boereninkomen of volksgezondheid. Dat afwegen is een ondankbare taak, zeker nu elke groep die zich tekortgedaan voelt, zijn standpunt ongenuanceerd uit op internet. In tijden van oorlog roept de politiek makkelijk ‘Voorwaarts!’, maar in tijden van welvaart is men steeds vaker verdeeld over welke doelen de doorslag moeten geven en dreigt een patstelling.

Louise O. Fresco
NRC handelsblad 2 maart 2011