Marie, het haakje zit aan de binnenkant
Ik kijk graag naar oude opnames van beroemde orkesten met dirigenten. Neem bijvoorbeeld de Berliner Philharmoniker onder Herbert von Karajan: als altijd spelen ze de sterren van de hemel, de heren – want heel lang waren vrouwelijke musici niet welkom.
Zouden zij nog mooier gespeeld hebben als zij 40 procent vrouwelijke collegae hadden gehad, of een vrouwelijke concertmeester, of een vrouwelijke dirigent? Dat is de vraag. Toch is er een consensus ontstaan dat voldoende vrouwen een noodzakelijke voorwaarde zijn voor succes, in ieder geval in het bedrijfsleven, de universiteit of bij de overheid.
Zo wordt altijd beweerd dat bedrijven met vrouwen aan de top het beter doen op de beurs. Heel overtuigend vind ik dat niet: de correlatie tussen aantallen vrouwen en succes is geen bewijs van een causaal verband; je kunt hoogstens aannemen dat bedrijven met een bepaald percentage vrouwen op andere terreinen ook vernieuwend zijn.
Toch hebben we allemaal intuïtief het gevoel dat een gemengde groep beter presteert, dat een variëteit aan visies and methoden helpt. Maar wat is gemengd? Sekse is maar een van de vele dimensies die verschillen tussen mensen bepalen, naast afkomst, vakgebied, aanleg, cultuur en levensovertuiging. Bovendien bestaat er een enorme statistische spreiding tussen zogenaamde mannelijke of vrouwelijke eigenschappen bij individuen. Als je die eigenschappen uitzet in een grafiek zie je twee puntenwolken met een groot gedeeld gebied. De neiging tot – vooruit – dominantie of snel beslissen komt vaker voor bij mannen, maar niet exclusief. En omgekeerd zou de neiging tot consensus meer bij vrouwen kunnen voorkomen. Maar, gegeven het opleidingsniveau, zijn de overeenkomsten tussen vrouwen en mannen vele malen groter dan de verschillen.
In de westerse samenleving van vandaag wordt de biologisch-seksuele dimensie onbelangrijker, omdat het vrouw- of manzijn minder het levenspad bepaalt. Het is dan ook ironisch dat de roep om quota voor vrouwen aan de top zich juist nu manifesteert, nu de objectieve en subjectieve barrières min of meer geslecht zijn. Ja, de kinderopvang is nog steeds een karig rommeltje, en er zal af en toe in een duistere uithoek nog wel eens een rigide knorrepot zitten die griezelt van vrouwelijke collega’s. Maar steeds minder hoeft het krijgen van kinderen het einde van een carrière te betekenen. Ik ben nog geen lid van een raad van bestuur, rector of directeur-generaal tegengekomen die vrouwen weerde. Integendeel, met man en macht wordt gezocht naar geschikte vrouwen voor seniorposities.
Ondanks die inspanningen en alle oproepen van vrouwen zelf, blijkt het aantal vrouwen in leidinggevende posities in Nederland maar mondjesmaat toe te nemen. Ze kiezen er massaal voor om minder te werken en in minder verantwoordelijke posities. Kinderen zijn daarbij niet altijd een beperkende factor, ook kinderloze vrouwen werken graag in deeltijd. Heeft het feministische collectief De Bonte Was dan toch gelijk gehad met hun slogan Marie, het haakje zit aan de binnenkant?
Dat er een belemmering in de Nederlandse hoofden zit blijkt in vergelijking met het werelddeel waar misschien de meeste vrouwen aan de top staan: Azië. Daar worden geld en status zeer hoog gewaardeerd. Meisjes en jongens leren van jongsaf aan dat vooruitkomen in de maatschappij het belangrijkste doel is, opdat de volgende generaties het beter zullen krijgen dan hun ouders. Voor het werk moet alles wijken en accepteren mannen én vrouwen het bijvoorbeeld om lange periodes gescheiden van hun gezin te leven. In Nederland worden zelfontplooiing en gezin – vaak in die volgorde – vele malen hoger aangeslagen dan werk. Het is waarschijnlijk een van de redenen waarom Nederlanders zichzelf als gelukkig bestempelen en waarom de kwaliteit van leven hier zo hoog is. De prijs hiervan is een laag ambitieniveau. ‘Voor mij hoeft zo een carrière niet zo nodig’ is een typerende Nederlandse uitspraak.
Voor vrouwen geldt nog iets anders. Macht is een spel dat je volgens de regels moet spelen. Net als bij de Berliner Philharmoniker moet je het tempo van je collega’s aanhouden. En dat is zwaar. Topbanen eisen niet alleen veel tijd maar vooral ook het accepteren van de eenzaamheid die verbonden is aan het nemen van soms impopulaire beslissingen. In de veilige Nederlandse samenleving is juist onder vrouwen die bereidheid niet wijdverspreid.
Hoe erg is het uiteindelijk dat wij wat betreft vrouwelijke hoogleraren en topbestuurders ongeveer op het niveau van Botswana scoren? Ja, het onthoudt jonge meisjes een rolmodel. Maar heel dramatisch kan ik het niet vinden, want het zou wel al te gek zijn als alleen vrouwelijke leiders meisjes inspiratie kunnen bieden. Het o zo Nederlandse argument dat het zonde van het geld is als vrouwen met een academische opleiding niet of niet fulltime werken, gaat voorbij aan het belang dat de samenleving heeft bij goed opgeleide ouders.
Eerlijk gezegd ben ik helemaal niet zo bezorgd over het aantal vrouwen in topposities. Een uitstekend presterende generatie jonge vrouwen staat al te trappelen (wat betreft zijn de achterblijvende jongens veel eerder een reden tot zorg). En principieel vind ik de kwestie van man-vrouwverhouding een valse tegenstelling. Het gaat om de juiste menging van individuen en talenten. Die krijg je door gelijke kansen te bieden aan iedereen, jongens en meisjes, van welke achtergrond dan ook. Daar moet de prioriteit liggen. Net als bij een toporkest kan alleen de meritocratie de basis zijn voor het harmonische geheel.
Louise O. Fresco
NRC handelsblad 1 april 2008