Klimaat is religie geworden

In sommige kringen is ‘klimaat’ een religie geworden – compleet met zonde (menselijke consumptiedrang), verdoemenis (catastrofe zodra 1,5 graad opwarming wordt overschreden) en evangelisten (aanhangers van radicale transitie). Dit maakt gesprekken over klimaatproblematiek steeds moeizamer. Wie niet vóór het ‘klimaat’ is (lees: voor onmiddellijke verstrekkende oplossingen) of vragen stelt, is tegen.

Het zou de Tweede Kamer sieren als ze bij de komende presentatie van de transitieplannen van minister Jetten (Klimaat en Energie, D66) nuchter kan debatteren over welke problemen op welke wijze kunnen worden opgelost, rekening houdend met de kosten en baten, voor economie en burgers.

Om de zaken in perspectief te plaatsen: de EU als geheel is verantwoordelijk voor minder dan 10 procent van de mondiale CO2-uitstoot. De EU importeert meer CO2-uitstoot in producten van elders dan zij zelf produceert. Het beperken van nationale CO2-uitstoot moet dus met de nodige bescheidenheid worden bezien.

De Nederlandse energie-efficiëntie is zeker toegenomen, maar het kost steeds meer inspanning om efficiënter te worden. Wat zijn dan de beste instrumenten om fossiel energiegebruik te beperken en op welke termijn? Wat levert dat op? Voor Nederland, voor de wereld? De meeste ontwikkelingslanden zullen nog decennialang afhankelijk zijn van niet-groene brandstoffe

Die Religion ist das Opium des Volkes”, schreef Karl Marx. Opium maakt passief. Maar de revolutionaire klimaatreligie is geen kalmerende opium – eerder cocaïne. Men wordt er high en hyperactief van, niet genuanceerd. Religie bevestigt de morele superioriteit van de uitverkorene. Als een van de weinigen heeft de gelovige het licht gezien. Hij/zij heeft daarom het recht offers te vragen – van anderen welteverstaan. Dat leidt onherroepelijk tot escalatie, hoe oprecht de betrokken individuen ook kunnen zijn.

Die revolutionaire overtuiging van het eigen gelijk die alle kosten rechtvaardigt, is niet nieuw. De klimaatbeweging is tevens een protestbeweging tegen de gevestigde orde – van jongeren én vanuit die orde zelf. De ironie is dat sommigen, jong en ouder, die zo geprofiteerd hebben van de welvaart dankzij het democratische kapitalisme van onze tijd, dit nu graag in de wind gooien als bron van alle kwaad.

Onherroepelijk komt de parallel op met de net verschenen, aangrijpende biografie van de staatsrechtsgeleerde Guus Belinfante, door Geke van der Wal. Belinfante was de rector magnificus van de Universiteit van Amsterdam tijdens de bezetting van het Maagdenhuis, in 1969. Een man van redelijkheid die tevergeefs trachtte de verhoudingen binnen de universiteit goed te houden, maar niet opgewassen was tegen het ongeduld en de harde acties van studenten.

De waarschuwingen over absolutisme door Belinfante, die als geen ander de parallellen zag met het nazisme, waren volgens zijn tegenstanders bewijs dat hij ontmaskerd moest worden. Extremisme van protestgroepen zowel als van de staat zelf konden volgens Belinfante de democratie ondermijnen. Al eerder had hij gewaarschuwd voor de dreigende onaantastbaarheid en ondoorzichtigheid van de staat. Wanneer maatschappelijke problemen te groot lijken, zoeken burgers hun heil in mythes, betoogde hij. Maar de staat is het enige platform waar tegenstrijdigheden kunnen worden opgelost.

Ondanks alle verschillen met de Maagdenhuisbezetting en de protesten uit die jaren, is de wijsheid van Belinfante nog even relevant. Juist nu heeft de politieke besluitvorming geen religieuze overtuigingskracht nodig, maar koele redelijkheid en absolute transparantie