MENU

‘Ik heb geleefd’

Vandaag herdenken we niet alleen 9/11, de terroristische aanvallen op de VS, maar ook de militaire coup in Chili. Deze dag is het precies veertig jaar geleden dat de democratisch gekozen president Allende met geweld werd afgezet. Allende pleegde zelfmoord toen zijn presidentiële paleis werd aangevallen. De junta, onder leiding van de beruchte Pinochet, zou van 1973 tot 1990 aan de macht blijven. Tijdens dat bewind werden bijna alle burgerrechten en democratische instellingen afgeschaft of opgeschort.

De dood van Allende vindt zijn echo in de dood van een andere man, zijn vriend en naaste adviseur, de man die zijn eigen kansen op het presidentschap opgaf omwille van Allende. De man die veertig jaar geleden twaalf dagen na Allende stierf. Ik heb het over Pablo Neruda, de Chileense dichter, politicus en diplomaat die twee jaar eerder de Nobelprijs voor literatuur had gewonnen. In het Chili van Pinochet was de literatuur, als broedplaats van dubieus socialistisch gedachtengoed uiteraard verdacht. Het lag dan ook zeer voor de hand dat Neruda het zou moeten ontgelden, populair als hij was in alle lagen van de bevolking. Gelukkig werd hem het lot van vele andere linkse intellectuelen bespaard. Neruda leed aan prostaatkanker en had een zwak hart. Zijn plan om Chili te ontvluchten vond geen doorgang omdat hij de dag voor zijn vertrek plotseling in een kliniek werd opgenomen. Daar stierf hij 24 uur later, door natuurlijke oorzaken, zoals de officiële verklaring destijds luidde. De begrafenis van Neruda vormde de eerste publieke manifestatie van het verzet tegen de junta.

Sinds kort is er grote belangstelling voor de getuigenis van de chauffeur van Neruda die in 2011 heeft verklaard dat de dichter bang was te worden vermoord en bovendien de dagen voor zijn dood op geen enkele manier ziek leek. Dit leidde tot een verzoek van de communistische partij om zijn resten op te graven om na te gaan of hij inderdaad zou zijn vergiftigd. Dit verzoek is eerder dit jaar ingewilligd door een Chileense rechtbank. Afgelopen april zijn in het graf de eerste forensische monsters genomen, terwijl een orkest een van Neruda’s op muziek gezette gedichten speelde. Of de doodsoorzaak na zoveel jaren met zekerheid kan worden vastgesteld, is zeer de vraag. Dat geldt ook voor de verdenking van medeplichtigheid van de VS aan Neruda’s dood.

Hoe belangrijk het is de waarheid te achterhalen, de herinnering aan Neruda verandert er niet door. Met het inzicht van vier decennia na zijn dood, kun je constateren dat wat beklijft uitsluitend Neruda’s poëzie is, niet zijn activisme of zijn diplomatieke werk. Integendeel. Als verstokt communist velde hij regelmatig verkeerde oordelen. Hij had er bijvoorbeeld geen moeite mee om in 1953, tijdens de hoogtijdagen van de repressie in de Sovjet-Unie, de Stalinprijs uit handen van de naamgever te ontvangen.

Al tijdens zijn leven las Neruda in stadions aan vele tienduizenden zijn gedichten voor. Bijna iedereen kent zijn Veinte poemas de amor y una canción desesperada (twintig liefdesgedichten en een wanhopig lied), geschreven toen de dichter twintig was. Bijna iedereen kan zich herkennen in zijn romantische melodieuze liefdesgedichten, zo aantrekkelijk door hun eenvoud en herhalingen (‘De liefde is zo kort, het vergeten duurt zo lang’), zijn verwijzingen naar het dagelijkse leven zoals zijn ode aan de tomaat en het brood. Wie wordt niet geraakt door zijn postuum gepubliceerde Confieso que he vivido (Ik beken, ik heb geleefd): ‘Ik wil leven in een land waar niemand buitengesloten is./ waar mensen alleen maar mensen zijn (…)/ waar iedereen kan spreken, lezen, luisteren, zich ontwikkelen.’ Dat we Neruda nog steeds lezen, bewijst maar eens dat tegenover alle politieke verschuivingen en opinies de kunst zijn kracht niet verliest.

Louise O. Fresco
NRC handelsblad 11 september 2013