MENU

Hoeveel kennis van onszelf is te dragen?

De Consumer Electronics Show, in januari opnieuw in Las Vegas gehouden, is een luilekkerland voor nerds en start-ups, en een onoverzichtelijke supermarkt voor degenen met een digitale achterstand. Maar zelfs een leek kon zien dat er één ding echt de aandacht trok. In een veelvoud van uitvoeringen, meestal een polsbandje of horloge, is de persoonlijke gezondheids-app als wearable niet meer weg te denken: hij meet, telt, weegt, adviseert en oordeelt. In een fractie van een seconde.

Deze apps wekken zowel euforie als angst op. Het is onmiskenbaar nuttig voor een hartpatiënt als zo’n app ritmestoornissen bijhoudt en mocht er aanleiding zijn, bijvoorbeeld als de patiënt niet meer beweegt, direct de ambulance verwittigt. Nog meer wordt verwacht van de combinatie van genetica en big data, verpakt in apps die individuele gegevens toetsen tegen een wereldwijde databank. Daaruit komen kansen op toekomstige ziektes, verbeterde diagnoses en voedingsadviezen op maat.

Maar zorgelijk is het ook. Ten eerste, willen we wel zo veel van onszelf weten en kunnen we met die kennis leven? Hoe leef je met een kans van x procent dat je voor je zeventigste dement wordt? Willen we echt bij iedere overbodige stroopwafel op de vingers getikt worden? Erger nog, deze apps en hun achterliggende data bieden voorlopig vooral schijnzekerheid.

Wat gezond is, valt zelden in een absolute waarde te vangen. ‘Gezond’ wisselt per persoon, levensfase en externe omstandigheden. De betrouwbaarheid van individuele aanbevelingen berust op allerlei aannames, met name over de voorspellende waarde van DNA-analyse.

Ten tweede, hoe anoniem kunnen mensen blijven als alle vitale gegevens geregistreerd worden? Of is, zoals Facebook-oprichter Zuckerberg al in 2010 beweerde, privacy een achterhaald concept, omdat „steeds meer mensen steeds minder moeite hebben om openlijk hun gegevens met steeds meer anderen te delen”. Van gezondheids-app naar gezichts- en gedragsherkenning is een kleine stap. Korting op je klimaatbelasting als je minder afval produceert? Of een lagere verzekeringspremie als je minder vet en suiker consumeert, te meten via je cholesterol of de verpakkingen in je vuilniszak? Wie hierover nadenkt, ziet hoe het stimuleren van gewenst gedrag al snel verandert in het afdwingen ervan. En dan ligt totale controle van burgers om de hoek.

En ten derde verleggen draagbare apps de controle van het individu naar een externe anonieme autoriteit. We moeten ons afvragen wat er met een maatschappelijk noodzakelijke eigenschap als zelfbeheersing gebeurt als je niet zelf meer nadenkt en je impulsen beheerst, maar gedwongen wordt door een elektronisch signaal afkomstig van een anonieme bron. Dat is geen gratuite vraag, want het echte, zij het theoretische gevaar ligt er in dat een grootschalige invoering van persoonlijke apps een nieuwe vorm van afhankelijkheid en onmondigheid creëert. Een totalitaire staat gedijt bij infantilisering en niet bij zelfredzaamheid van burgers.

Doemscenario’s en naïef optimisme zijn hier echter nutteloos. Wat we nodig hebben is een kritische, onderzoekende houding. In het bepalen van de grenzen van de technologie hebben we geen programmeurs nodig maar alfa- en gammawetenschappers. Antropologen zouden bijvoorbeeld kunnen bestuderen hoe de huidige ‘primitieve’ digibeten en gemeenschappen met zo veel nieuwe kennis en emoties omgaan, en hoe deze nieuwe controlemechanismen passen in een democratisch bestel. Immers, wat technisch mogelijk is, is niet noodzakelijk gewenst.

Louise O. Fresco
Column NRC Handelsblad, 11 februari 2019