Het zinloze ritueel van de zomertijd
Afgelopen weekeinde hebben we weer het ritueel doorstaan van het begin van de wintertijd. Als in een middeleeuwse ceremonie zijn in het holst van de nacht de klokken een uur achteruit gezet. Door deze ingreep in voorjaar en herfst is het langer licht gedurende zomerse avonden, en later licht op zomerse ochtenden als we toch slapen. Het veranderen van de tijd heeft een magische kant, zoals betaamt bij een van hoger hand ingesteld ritueel. Het blijft vaag waartoe het dient en hoe het werkt. Er zijn mensen die dankbaar zijn dat het nu weer eerder licht is, zodat ze niet in het donker hoeven op te staan. Velen twijfelen elke keer opnieuw of ze de klokken vooruit of achteruit moeten zetten. Voor die hardnekkige gevallen helpt het fraaie Engelse ezelsbruggetje: Spring Forward, Fall Backward. Anders gezegd: de wintertijd is de ‘echte’ tijd, de zomertijd is de tijd die ontstaat door het bij afspraak verzetten van de klokken.
In het Engels heet dit gebeuren daylight saving, daglichtbesparing. Dat is een merkwaardige formulering die suggereert dat daglicht een schaars goed zou zijn. Maar dat is natuurlijk niet zo. De hoeveelheid daglicht op onze planeet is op iedere lengte- en breedtegraad een functie van duidelijk gedefinieerde parameters die hebben te maken met de baan van de aarde, en is dus precies te berekenen. Daar valt niets aan te sparen, wel aan de energie die nodig is om ons leven zo in te delen als we wensen. Het verschuiven van de klokkewijzers is alleen zinvol op hogere breedtegraden, want dichter bij de evenaar zijn de verschillen tussen de seizoenen te klein of zelfs afwezig.
Tijd is een vaste fysieke grootheid, maar het uur, onze tijdstelling, is dat niet. Er zijn Afrikaanse stammen die weken van vijf dagen kennen. Ook de vierentwintig uren van de dag liggen niet vast. Niet alleen benoemen wij de uren, maar tot de standaardisering van de 24 uren per dag waren de uren overdag langer dan ’s winters, omdat ze werden afgelezen van zonnewijzers. Op Europese schaal bestaat een gecoördineerde zomertijd sinds het einde van de jaren zeventig, alhoewel het lang geduurd heeft voordat alle landen zich schikten in de jaarlijkse ingangsdata. Het Verenigd Koninkrijk kende al sinds 1916 een wet om daglicht te sparen, dus lamplicht en steenkool, een schaars goed tijdens de Eerste Wereldoorlog. De Engelse architect William Willett komt de eer toe de eerste daylight campaigner te zijn geweest. Het begon allemaal toen hij zich realiseerde tijdens een vroege zomerse rijtour dat de luiken nog overal dicht waren, hoewel het al uren licht was. Maar Benjamin Franklin vermeldde al in de 18de eeuw dat we de klokwijzers moesten verschuiven, net als een Nieuw-Zeelandse entomoloog die ontdekte dat hij ’s avonds langer insecten kon vangen als het langer licht was.
Dat het idee van het besparen van daglicht, beter gezegd, het besparen van energie door meer gebruik van daglicht, pas populair werd in de jaren zeventig kwam voort uit de oliecrisis, met op de achtergrond de groeiende bezorgdheid over de schaarste aan fossiele hulpbronnen, aangezwengeld door de Club van Rome. Als we niet onnodig de lampen aansteken, sparen we, zo was de simplistische gedachte.
De uiteindelijke winst van zomertijd is onduidelijk. In de zomer kunnen we ’s avonds langer op terrassen zitten en golfen. Maar de energiebesparing is miniem, volgens een Amerikaans rapport hoogstens 2 procent van het elektriciteitsgebruik. Nog steeds moeten talloze apparaten handmatig worden aangepast, met alle fouten en vertragingen van dien. Sommige mensen krijgen tijdelijk last van verstoorde slaappatronen. Daarnaast kan de invoering van zomertijd leiden tot extra verbruik in de ochtenden vlak voordat we weer teruggaan naar wintertijd.
Sinds het oorspronkelijke idee is een eeuw verstreken, en sinds de grootschalige Europese invoering zijn we nu ruim een generatie verder. We werken flexibele tijden, we zijn omringd door apparaten als laptops en koelkasten die de hele dag aan staan en een veelvoud aan energie slurpen vergeleken bij verlichting. Onze lampen worden trouwens in snel tempo vervangen door leds waardoor ze nog minder op onze energierekening zullen rusten (verlichting is goed voor slechts een paar procent). In de zomer worden auto’s, kantoren en in toenemende mate huizen gekoeld door airconditioning. Dat zou zelfs een argument vormen om de klok in de zomer een uur achteruit te zetten, in plaats van vooruit! Want dan gaat de zon eerder onder en hoeft er dus minder lang gekoeld te worden. Dat is evident in een land als Spanje, dat eigenlijk een te westelijke ligging heeft ten opzichte van de Europese tijdszone (en dus ook in de winter al ver afwijkt van de zonnetijd), waar het in de zomer tot zeer laat in de avond licht is en dus heet blijft. Het eventuele alternatief, het klokuur onveranderd laten en ’s zomers een uur eerder beginnen, maakt ook nauwelijks verschil voor ons energiegebruik.
Met schaarse fossiele hulpbronnen heeft het ritueel van de zomertijd niets te maken. Vanuit het perspectief van duurzaamheid zie ik maar één serieuze rechtvaardiging om de huidige situatie te handhaven. Duurzaamheid vereist denken op een andere tijd- en ruimteschaal. De instelling van zomer- en wintertijden maken ons iedere keer weer bewust van het feit dat uren bedacht zijn door mensen, die hun evenwicht zoeken ten opzichte van de natuurlijke ritmes van de planeet en de kosmische tijd van het heelal. Een dergelijk bewustzijn kan het begin zijn van een nieuwe houding. Wie dit te ingewikkeld vindt, kan beginnen met te luisteren naar de tijdloze muziek van Bach’s honderdzesde cantate, gecomponeerd op de woorden Gottes Zeit ist die allerbeste Zeit.
Louise O. Fresco
NRC handelsblad 27 oktober 2009