Het leed dat griep heet
Sinds het uitbreken van de zogenaamde Mexicaanse griep variëren de reacties tussen paniek en redelijkheid. Tegenover degenen die zeggen dat de ziekte meestal mild verloopt en niet zo heel erg besmettelijk is, staat een bezorgde tegenpartij die onmiddellijke maatregelen wenst. Internationale en nationale gezondheidsorganisaties beleven hun finest hour – ik bedoel dit niet cynisch, al is het altijd aantrekkelijk voor de heren en dames in kwestie om regelmatig in het nieuws te zijn. Ik bedoel dat de dreiging van een ramp de beste toets is van onze collectieve voorbereiding.
Je kunt je inderdaad heel nare scenario’s voorstellen bij een pandemie van een zeer besmettelijke ziekte die wereldwijd verkeer, fabrieken, kantoren en scholen voor onbeperkte tijd stillegt. In combinatie met de huidige economische situatie zou dat desastreus zijn. Hoewel deze H1N1-virusvariant niet vreselijk besmettelijk lijkt, is er nu sprake van een nieuwe genetische samenstelling, heeft de eerste verspreiding snel plaatsgevonden en zich daarna uitgebreid naar alle continenten, en is er sprake van overdracht van mens op mens. Die combinatie eist permanente alertheid.
Of dit reden is tot individuele bezorgdheid van mensen die niet tot de risicogroepen (verpleeghuispatiënten, chronisch zieken, zwangeren) behoren, is de vraag. Eveneens of dit de 700 miljoen euro rechtvaardigt die minister Klink (maximaal) wil uitgeven aan vaccins. Niemand kan beoordelen of echt 30 procent van de bevolking ziek zal worden, zoals de minister veronderstelt, noch hoe groot de daaruit volgende economische schade is. Griepscenario’s zijn net klimaatscenario’s: potentieel zeer bedreigend in hun gevolgen, maar omgeven door talloze onderling samenhangende onzekerheden over de ontwikkeling van de risico’s en de effecten van maatregelen. Politiek is de moed hebben om beleid te maken in onzekere situaties op basis van onvolledige kennis. Gezien de kwaliteit van de Nederlandse medische wetenschap ga ik ervan uit dat de alertheid groot genoeg is, zonder overdreven te zijn, en het beleid flexibel bijgesteld kan worden.
Een deel van de bevolking is daar helemaal niet gerust op. In de Volkskrant van afgelopen vrijdag werd een bezoeker van de grieppoli in het Slotervaart Ziekenhuis geciteerd die stelde: „Ik wil gewoon uitsluitsel.” De woordvoeder van het ziekenhuis rechtvaardigde eerder in deze krant de poli met de woorden: „Mensen willen toch weten of ze ziek zijn.” Ik heb een tijd over die twee uitspraken nagedacht. Koorts is een onmiskenbaar bewijs van ziekte, dus wat doet de bepaling van het griepvirustype er voor de patiënten toe (de poli is immers geen algemene koortspoli)? De behandeling bij een willekeurige, ongecompliceerde griep is hetzelfde, dus wat willen deze bezoekers precies weten? Een bevestiging dat zij iets ernstigs hebben, kan het ook niet zijn, want deze griep is voorlopig niet levensbedreigend, en de beste collectieve remedie is thuisblijven om besmetting te voorkomen.
Nee, het gaat om iets anders: om het uitsluiten van onzekerheid als gemoedstoestand. Onzekerheid is onacceptabel geworden, zekerheid is een mensenrecht. ‘Wij willen weten!’ Maar dan niet weten om de waarheid te dienen, maar omdat men zich tekort gedaan voelt als men iets niet weet. Hier klinkt mogelijk een verongelijktheid door die in Nederland wel vaker te horen is en die grenst aan de eis gevrijwaard te worden van elk leed.
Maar dat is onmogelijk. Griep en mens zullen onlosmakelijk met elkaar verbonden blijven: mensen en virussen (en andere ziekteverwekkers) hebben altijd in een precair evenwicht geleefd. De eerste hominiden en vroegste mensen leden waarschijnlijk aan dezelfde tropische ziekteverwekkers als verwante primaten. Toen kleine groepen mensen Afrika uittrokken naar gematigder of drogere klimaten, raakten ze deze pathogenen grotendeels kwijt. Pas na het ontstaan van de landbouw kon men zich permanent vestigen en in veel hogere bevolkingsdichtheden. Door de makkelijke verspreiding van mens tot mens in dorpen en steden ontstond opnieuw een reservoir van endemische ziekteverwekkers. Handel en ontdekkingsreizen (inclusief de ratten op schepen) brachten een mondialisering van deze pathogenen op gang die tot vandaag voortduurt, met de bekende dramatische gevolgen van bijvoorbeeld builenpest en Spaanse griep.
De negentiende-eeuwse wetenschap bood eindelijk soelaas door de ontdekking van de mechanismen achter de infecties en de rol van vectoren, uitmondend in vaccins, antibiotica en allerlei maatregelen op het gebied van volksgezondheid die zich in de twintigste eeuw hebben verfijnd. Daardoor is de bevolking in rijke landen vandaag zo goed beschermd dat we vergeten zijn dat dit in de geschiedenis van de mensheid zeer uitzonderlijk is. Met uitzondering van pokken (en zelfs daaraan wordt nu weer getwijfeld) zijn de meeste besmettelijke ziekten echter niet definitief uitgeroeid. Ze kunnen opnieuw en onverwachts uitbreken. In de jaren negentig veroorzaakte een nieuwe cholera-variant in de Verenigde Staten meer dan tienduizend doden. Bovendien ontstaan er nog steeds nieuwe ziekten, zoals hiv/aids.
De vooruitgang die in rijke landen is geboekt, strekt zich nauwelijks of niet uit tot de arme landen. Van griep ga je in ons deel van de wereld niet dood (wel eventueel aan de complicaties). Het echte leed is dat de griep zich in arme landen schaart naast talloze andere ziekten, armoede en ondervoeding en vaak niet eens herkend wordt.
Mondialisering verbindt ons nauwer dan menigeen lief is met de rest van de wereld, inclusief de pathogenen elders. Daarom gaat deze griep over meer dan ons eigen welbevinden, maar ook over het uitwisselen van kennis en medicijnen tussen landen. En voor individuele patiënten geldt: recht op informatie hebben alle bezoekers van de poli, maar ook de plicht om te proberen hun eigen griepleed in perspectief te zien.
Louise O. Fresco
NRC handelsblad 18 augustus 2009