Het klakkeloos afwijzen van vlees getuigt van morele kortzichtigheid

Het is een interessant detail: de nieuwe naam van het ministerie van LNV luidt Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. Afgezien van de volgorde, is de term ‘voedselzekerheid’ opvallend. Waarom niet gewoon ‘voedsel’? Daaronder kun je voedselzekerheid, -veiligheid en -kwaliteit vangen. De laatste twee zijn in de Nederlandse context net zo belangrijk als zekerheid.

De definitie van voedselzekerheid ligt al jaren vast: als alle mensen, voortdurend, fysieke en economische toegang hebben tot veilig en voedzaam voedsel dat past bij hun behoeften en culturele voorkeuren. Deze omschrijving, geaccordeerd door de lidstaten van de VN , weerspiegelt allereerst de zorg om armoede en tekort.

Op Nederland toegepast is toegang nauwelijks een probleem. Door de keuze voor ‘voedselzekerheid’ wordt een beetje gesuggereerd dat burgers zeker blijven dat ze mogen en kunnen eten wat ze nu al doen. ‘Voedselzekerheid’: Ingrid mag toch haar frikandel en Fatima haar hamburger.

Dat kan, ook voor dit aanstaande kabinet, niet de bedoeling zijn. Al jaren bestaan er zorgen over zwaarlijvigheid, te veel vet, zout, suiker en alcohol. Bovendien moeten de landbouw- en voedselsector bijdragen aan de reductie van broeikasgassen. Bijna overal ter wereld loopt het houden van dieren tegen grenzen aan wegens dierenwelzijn, effecten op landschap, bos en klimaat en door de competitie die ontstaat tussen voer voor dieren (maïs en soja) en voedsel voor mensen. Dat weten de betrokkenen natuurlijk ook. Vermoedelijk is „voedselzekerheid” een verkapt antwoord aan degenen die verlangen naar een radicale reductie van de nationale landbouwproductie en -export.

Wat te doen met dierlijke voedselproductie: dat is de hamvraag voor het ministerie. Dierlijke eiwitten, ook melkproducten, vis en schaaldieren, vormen de kern van voedselzekerheid. Daarvan krijgen we er collectief te veel binnen, maar het idee dat het aandeel dierlijke eiwitten in onze voeding zo veel mogelijk verminderd moet worden, is onjuist.

Vlees, eieren en melk blijven een essentiële bron van voedingsstoffen voor de meest kwetsbare groepen , zoals zwangere en borstvoeding gevende vrouwen, kinderen, adolescenten en ouderen. Ook in Nederland. ‘Essentieel’ heeft in deze context een strikte betekenis, het betreft namelijk die stoffen die het menselijke lichaam niet zelf aanmaakt. Deze kunnen niet makkelijk uit plantaardige bronnen worden gehaald. Het gaat hier om eiwitten maar daarnaast om vetzuren en micronutriënten zoals ijzer, calcium, zink, selenium, vitamine B12 en moleculen als creatine en taurine. Meer dan één op de twee peuters wereldwijd en 1,2 miljard vrouwen hebben gebrek aan ijzer, vitamine A of zink (met name in Azië en Afrika).

Onder ‘voedselzekerheid’ ligt dus de vraag naar de juiste combinatie van aminozuren uit verschillende bronnen. Gelukkig zijn hier verschillende mogelijkheden, maar het zoeken naar een evenwichtig patroon van alternatieven is niet zo eenvoudig. Het klakkeloos afwijzen van vlees, melk en eieren getuigt, net als het bejubelen van kweekvlees of plantaardige melk, van een morele kortzichtigheid van degenen die een keuze hebben. Dat er een toekomst is voor substituten, al dan niet vegetarisch, als onderdeel van een reeks aan oplossingen, staat buiten kijf. Kweekvlees, op basis van stamcellen uit een bioreactor, hoe smakelijk ook, is geen vervanging voor biefstuk, slechts voor snippertjes vlees die elders verwerkt worden, in worst, pizza of hamburgers. In die verwerkte producten kan makkelijk een kwart van het vlees vervangen worden door plantaardige ingrediënten zonder dat de kwaliteit merkbaar wordt aangetast. Nog duurzamer is het gebruik van eiwitten uit bloedplasma dat vrijkomt bij de slacht en naast eiwitten, hemoglobine en andere waardevolle stoffen bevat.

Het ministerie van LVVN zal een verstandige en integrale invulling moeten geven aan ‘voedselzekerheid’. Voedselpolitiek van de toekomst is in hoge mate eiwitpolitiek.