Het dilemma tussen ingrijpen en helpen
Dit jaar is het vijftig jaar na ‘Biafra’, een oorlog die grotendeels vergeten is of hoogstens synoniem is met honger en rampspoed. Toch betekent Biafra meer dan een obscuur conflict. Eerst de feiten. In 1967 hadden de oostelijke, olierijke provincies zich van Nigeria afgescheiden en de ‘Republiek Biafra’ uitgeroepen. Nigeria, zelf net onafhankelijk, reageerde heftig en riep de steun van de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Rusland in. Frankrijk stuurde artsen. Nigeria trok op om Biafra te heroveren en blokkeerde de toevoer van voedsel en wapens. Talloze vrijwillers, vooral medisch personeel van onder meer Oxfam, voerden gevaarlijke missies uit achter het front. De strijd duurde tweeënhalf jaar, maar uiteindelijk heroverde Nigeria het rebelse gebied. Er vielen tussen de een en twee miljoen doden.
Biafra was allereerst een keerpunt, omdat voor het eerst dankzij fotojournalisten, onder meer in Paris Match , honger en lijden een gezicht kregen. Dat duurde trouwens niet lang: al had de westerse publieke opinie zich eerst geschokt betoond bij de beelden van uitgemergelde baby’s, aan het einde van de oorlog waren die al vergeten. Biafra vormde ook een waterscheiding, omdat de oorlog vragen opwierp over de rol en neutraliteit van hulp. Vanaf het begin was duidelijk dat de Nigeriaanse regering welbewust trachtte een hele bevolkingsgroep, de christelijke Igbo, uit te roeien. De afscheiding van Biafra druiste weliswaar in tegen de nationale soevereiniteit, maar liet voor sommigen zien dat naast diplomatieke ook militaire interventie gerechtvaardigd was. Nu zouden we zeggen dat in Biafra ook een culturele en religieuze strijd woedde, tussen christendom en islam, tussen Bantoes en de volken van het noorden. De internationale gemeenschap heeft destijds niet ingegrepen in Biafra. Maar de Biafraanse leiders weigerden te onderhandelen. Hoeveel doden dat zou hebben gescheeld, kan niemand zeggen.
Het principe van het Rode Kruis was om discreet te zwijgen. Als reactie richtte in 1971 een aantal artsen die in Biafra hadden gewerkt, onder wie Bernard Kouchner, de latere Franse minister van Buitenlandse Zaken, Médecins Sans Frontières (Artsen zonder Grenzen) op. Ze doorbraken daarmee de fundamentele regel van het humanitaire ingrijpen: hulp bieden zonder discussie over schuld. Na de moord op de Joden, zei Kouchner, is Biafra de grootste massamoord in de moderne geschiedenis. „Wie durft te zeggen dat dit niet politiek is?”
Toen in de loop van de jaren zeventig de rechten van de mens werden uitgebreid met humanitaire rechten bleek MSF zelf uiteindelijk dicht bij het Rode Kruis uit te komen. Maar voor Kouchner was dit onvoldoende. In 1979 besloot hij dat alleen een nieuwe organisatie, Médecins du Monde, zijn engagement – verzorgen en getuigen – waar kon maken.
Dat dilemma tussen ingrijpen en hulp bieden is nog even relevant, denk aan de Rohingya, yezidi’s, Jemen. Wanneer is een situatie wanhopig genoeg? Biafra maakte duidelijk dat hongersnood geen natuurramp was, maar een instrument, bewust ingezet om de afscheidingsbeweging op de knieën te krijgen. Honger als wapen is zo oud als oorlog, zie Caesar en Stalin. Biafra riskeerde een oorlog om de olie voor zichzelf te reserveren. Is dat het legitieme recht op zelfbeschikking of een onverantwoord machtsspel dat alleen de rijken ten goede komt? De vraag is nog steeds hoe te handelen als alle leiders schuld hebben en tegelijk het Westen van neokolonialisme beschuldigen.
Na vijftig jaar is onze humanitaire ethiek niet werkelijk verbeterd. Europa is nauwelijks begaan met honger in Afrika, alleen met hoe hulp emigranten kan tegenhouden. We zijn ver afgedreven van Kouchner en de vrijwilligers van Biafra.
Louise O. Fresco
Column NRC handelsblad, 24 januari 2018