Erken dat de weg naar de top niet recht is
We blijven maar miezeren over het achterblijvend aantal vrouwen in leiderschapsposities: van ceo’s, directeuren, voorzitters van van alles en nog wat, tot hoogleraren, ministers en regeringsleiders. Meer vrouwen aan de top: natuurlijk! De belangrijkste reden is dat de complexiteit van de snelle veranderingen vandaag de dag vraagt om organisaties die minder hiërarchisch zijn, met leiders die durven te erkennen dat ze niet alles weten. Bij vrouwen is de kans dat ze minder last hebben van een dominante macho-cultuur groter dan bij mannen.
Om vrouwen aan de top te krijgen worden allerlei middelen ingezet: de verplichting om vrouwen in de sollicitatiecommissie op te nemen en minstens de helft vrouwelijke kandidaten voor te stellen, quota of de openstelling van posities uitsluitend voor vrouwen. Het werkt mondjesmaat, maar niet genoeg. Mogelijk ligt het aan de ingebouwde vooroordelen van mannen, of de onzekerheid van vrouwen die zichzelf niet goed genoeg vinden, of alleen kijken naar wat ze niet kunnen. Wie weet, maar die verklaringen blijven onbevredigend.
Omdat het aantal vrouwen aan de top zo langzaam toeneemt, groeit de druk om hoe dan ook een vrouw te vinden, ook al komt de positie wellicht te vroeg. Als ze vervolgens onvoldoende functioneert (en/of slecht begeleid wordt) is het resultaat desastreus, voor de vrouw in de eerste plaats, voor haar werkomgeving en voor haar mannelijke concurrenten.
Ik deel het ongeduld, maar geloof niet in snelle oplossingen. We zijn veel te laat begonnen, en het zou dom zijn om de kwestie nu te forceren. Het behouden van goede vrouwen is minstens zo problematisch als het rekruteren ervan. Vrouwen komen pas in grote aantallen aan de top als we gedurende lange tijd jonge talenten identificeren, op maat toegesneden cursussen laten doen en inbedden in een netwerk van gelijkgestemden, koppelen aan mentoren en erkennen dat hun weg naar de top niet lineair is.
Ondertussen moeten we wel actie ondernemen. Vrouwen zijn niet vanzelfsprekend geneigd om elkaar te helpen. Er is ook geen reden om aan te nemen dat vrouwen vanzelfsprekend in staat zijn tot generositeit en loyaliteit jegens seksegenoten. Wat dat betreft zijn het net mannen. De competitieve cultuur aan de top dwingt immers iedereen om het eigenbelang voorop te stellen. Dat verklaart overigens dat mannen in leidinggevende posities graag pronken met het feit dat ze jonge vrouwen een kans geven: het straalt op hen af en ze zijn geen bedreiging voor de positie van de heren.
Daarom doe ik een oproep aan alle vrouwelijke leiders: stel alles in het werk om andere vrouwen te helpen, niet via positieve discriminatie maar door grootmoedigheid en loyaliteit. Bied professionele vriendschappen, schep een cultuur waar vrouwen elkaar in een veilige omgeving dilemma’s kunnen voorleggen. Het is altijd eenzaam aan de top, maar die eenzaamheid kunnen we wat verzachten. Vanzelf gaat het niet, vrouwen onderling ontwikkelen niet makkelijk de kameraadschap die mannen in het beste geval bindt.
Maar er is geen andere, laat staan snellere weg. Scherper dan Madeleine Albright kun je het niet zeggen : „Er is een speciale plek in de hel voor vrouwen die andere vrouwen niet helpen.” Ze deed deze uitspraak tijdens de presidentiële campagne van Hillary Clinton. En we weten hoe het daarmee is afgelopen: 47 procent van de blanke vrouwen stemde voor Trump, 45 procent voor Clinton (zwarte vrouwen stemden overweldigend voor haar). Wellicht is er een speciaal plekje in de hemel voor vrouwelijke leiders die oprecht en in vriendschap andere vrouwen begeleiden.
Louise O. Fresco
Column NRC Handelsblad, 1 juli 2019