Engels in onderwijs is goed voor de openheid
Martin Sommer maakte het wel erg bont in de Volkskrant van afgelopen zaterdag in zijn tirade tegen degenen die het invoeren van de Engelse taal bepleiten in het hoger onderwijs. Nee tegen Stonecoal English, kopte de krant. Tsja, wie kan het daarmee oneens zijn? Maar om daarmee de invoering van het Engels in het universitaire onderwijs te veroordelen als dom en achteloos is gebaseerd op onzuivere argumenten. En het gaat al helemaal niet aan om mijn collega Martin Paul, voorzitter van Maastricht, te benoemen als Duitser die het Engels wil invoeren. Sinds wanneer is afkomst een reden om iemands argumenten te veroordelen?
Zoals altijd in dit soort discussies, leidt generaliseren tot spraakverwarring. Natuurlijk stelt niemand voor om Nederlandse geschiedenis volledig in het Engels te doceren. Maar zonder toegang tot Engelse en andere bronnen lijkt me dat niet mogelijk. De situatie van de taal is anders in de humaniora en sommige sociale wetenschappen dan in de medische en natuurwetenschappen. Daar is het Engels echt onbetwist in alle wetenschappelijke publicaties de leidende taal. En dat blijft het, meneer Sommer, daar heeft Brexit geen enkele invloed op.
Sommer beweert dat Engels gebruikt wordt om buitenlandse studenten aan te trekken om zo de financiële tekorten van de universiteiten te dekken. Dat is een onzinnig argument. De realiteit, met name in de natuurwetenschappen, is allang dat er zeer veel buitenlandse studenten zijn. En de andere, demografische realiteit is dat het aantal jonge Nederlanders zal afnemen.
Krakkemikkige scripties in steenkolen Engels noch houtje-touwtje colleges met onverstaanbare accenten zijn de bedoeling. Dat het Engels aan Nederlandse universiteiten verre van perfect is, vormt geen argument om het principe af te schieten. Uiteraard kunnen universiteiten alleen in het Engels doceren als docenten de taal machtig zijn en zich voldoende comfortabel voelen. Als ik om me heen kijk, zie ik dat heel weinigen volledig vloeiend de taal spreken en schrijven. Invoering van het Engels betekent dus systematische bijscholing en begeleiding van docenten. Hetzelfde geldt voor de niet-Engelstalige studenten: ook zij moeten geholpen worden om goed Engels te leren, mondeling en schriftelijk. Dat kost allemaal geld.
Studenten, van iedere nationaliteit, zullen uiteindelijk voordeel hebben van een Engelstalige opleiding. Het allerbelangrijkste argument voor het Engels is echter niet opportunistisch. Het is dat meertaligheid je beter bewust maakt van wat je precies wilt zeggen en wat voor mogelijkheden er zijn om de juiste woorden te kiezen. Een taal is een venster op de wereld, op een manier van kijken en denken die verschilt van de jouwe. Het beheersen van een andere taal dan je moedertaal maakt je bewust van impliciete beelden die voortvloeien uit je eigen taal.
Het feit dat studenten steeds slechter lijken te spellen en te formuleren, en de zorgen om een generatie millennials die op sociale media het liefst in beelden en losse kreten communiceert, maakt bewust omgaan met talen des te dringender. Wie geen lange tekst meer kan lezen, leert niet schrijven. De beste voorbereiding op het leven in een onzekere wereld is niet dat je je vak in het Engels leert, maar dat universiteiten een broedplaats worden van internationaal talent waar studenten in debat gaan met anderen uit uiteenlopende culturen. In een tijd waarin nationalisme opkomt, is openheid essentieel. We moeten voorkomen dat terechte zorgen over kwaliteitsverlies vanwege gedwongen Engels verworden tot behoudzucht, ja zelfs in de kaart spelen van degenen die Nederland willen behoeden voor vreemde invloeden.
Louise O. Fresco
NRC handelsblad, 24 augustus 2016