Een :-) zegt níet meer dan duizend woorden
Als je de geruchten kunt geloven mag je binnenkort alleen nog bij de koffieautomaat je moedertaal spreken en ben je gedwongen verder te functioneren tussen onbeholpen steenkolen-Engels bezigende non-native speakers . Dit is natuurlijk een karikatuur. We leven al een decennium of twee in een samenleving waarin geleidelijk steeds meer talen worden gesproken. Wie in de grote steden op straat loopt, hoort tientallen talen, van Hindi tot Arabisch, van Pools tot Braziliaans. Niet van toeristen, maar van mensen die hier wonen, werken of studeren.
Nederland is een polyglot land geworden. Sommigen worden daar zo onzeker van dat ze de spoedige ondergang van het Nederlands vrezen. We zijn vergeten dat minder dan een generatie geleden nieuwe immigranten en hun kinderen juist werden gestimuleerd de taal van hun land van herkomst te blijven spreken of te leren. Achteraf een ingrediënt in wat ‘het multiculturele drama’ zou gaan heten – jongeren die noch hun moedertaal noch het Nederlands machtig waren.
De zorg over het Nederlands is terecht, maar niet om redenen van verdringing. Je Nederlands gaat pas achteruit als je jarenlang in een niet-Nederlandse omgeving leeft, niet omdat je naast het Nederlands een andere taal spreekt. Twee talen sluiten elkaar niet uit, maar versterken elkaar, mits je beide goed leert. Veel mensen ontlenen plezier aan de beheersing van meerdere talen. Het gebruik van een andere taal naast het Nederlands leidt niet automatisch tot verarming. Integendeel, taal is een venster op je eigen cultuur. Ik schreef al eens dat juist het Engels een spiegel is die ons bewuster maakt van het Nederlands ( Wij kunnen nog wat leren van de Engelse taal. 6/9 2016).
Over de vermenging van talen moeten we ook niet zo krampachtig doen. Ons vocabulaire is niet statisch, maar een potpourri met telkens nieuwe ingrediënten. Nieuwe leenwoorden zijn meestal een verrijking; de lifestyleterm ‘food’ is beter dan het saaie ‘voeding’.
Door leenwoorden en de invloed van andere talen verdwijnt het Nederlands voorlopig echt niet. Er worden nog steeds talloze prachtige boeken en teksten gepubliceerd. Er zijn nog steeds programma’s in de media – De Taalstaat , Het Groot Dictee – die aandacht besteden aan de schoonheid en curiositeit van de levende taal. Maar ik ben wel bezorgd over de teloorgang van geschreven taal.
Mijn indruk is dat het gebruik van iconen en emoticons razendsnel groeit. Een smiley of een duimpje omhoog is een pover substituut voor iets wat je subtieler en persoonlijker kunt verwoorden. Woorden worden bovendien steeds vaker ingekort en verminkt. De uitgang ‘-dt’ wordt ‘-t’ of ‘-d’; spelfouten die aangeven dat we de grammaticale structuren niet meer beheersen. Slordigheid, luiheid of haast: waarom ‘n’ of ‘ff’ in plaats van ‘een’ en ‘even’ als het slechts een fractie van een seconde scheelt? De schrijfwijze ‘ff’ is een illustratie van de onderliggende verandering: taal is bezig een fonetische structuur te worden, die past in een visuele cultuur.
Het echte verlies zit hem in het geweld van ultrakorte, op beeld gebaseerde communicatie. In de strijd tussen beelden en woorden verliezen de laatste altijd. Juist dat dwingt ons de geschreven taal te koesteren, want voor het eerst is het niet meer waar dat een beeld meer zegt dan duizend woorden. In een tijdperk waarin beelden onbetrouwbaar zijn en polarisatie groeit, brengt alleen het woord de broodnodige nuance. Taal is de basis van ons gedeelde erfgoed, ons belangrijkste instrument. Hoe meer taalgevoeligheid we ontwikkelen door de beheersing van meer dan een taal, hoe beter.
Louise O. Fresco
Column NRC Handelsblad, 27 januari 2020