Een sympathieke, misleidende goeroe
Over precies een week is hij in Nederland, op uitnodiging van het John Adams Institute. Het zindert dan ook van de hooggespannen verwachtingen op de webpagina’s van natuur- en milieuorganisaties. Hij, dat is Michael Pollan, auteur van verschillende bestsellers over voedsel waarvan Een Pleidooi voor Echt Eten het laatste is. Zijn vorige boek, An Omnivore’s Dilemma, haalde de jaarlijst van de tien beste boeken van zowel The New York Times als The Washington Post.
In allerlei landen is Pollan populair, ook in Nederland is hij eerder opgetreden bij Tegenlicht. Hij bezet niet toevallig de leerstoel voor journalistiek in Berkeley. Die universiteit is immers de bakermat van de tegenbeweging uit de jaren zestig, waar de collectieve volkstuin als daad van verzet ontstond en men experimenteerde met spannende combinaties als boeddhisme en brood bakken. Meer dan enige andere staat beschouwt Californië zich als de leider van het nieuwe, groene leven.
Alle reden om Pollan serieus te nemen. Zijn meest recente schrijven behelst een zeer lange open brief aan president Obama, als Farmer in Chief (naar analogie van deCommander in Chief), gepubliceerd in The New York Times. Die brief bevat tal van aanbevelingen over energie, landbouw en koken, oplossingen voor een crisis die, in zijn visie, veroorzaakt is door de voedings- en landbouwwetenschap. Het essay wordt door zijn Nederlandse bewonderaars scherpzinnig en indrukwekkend genoemd.
Pollans verdienste is dat hij voedsel als onderwerp op de politieke en sociale agenda heeft gezet. Zeker in de VS, land van te dikke pizza’s en te zoete milkshakes, kan dat niet genoeg gedaan worden. Zijn ideeën zijn goed bedoeld; de meeste zijn niet nieuw, een klein aantal ervan is verstandig, maar een groot deel is wetenschappelijke onzin. Het resultaat is een aantrekkelijk, maar misleidend mengsel met hier en daar een vleugje demagogie. Leuk is het idee om van de tuin van het Witte Huis een moestuin te maken. Verstandig is zijn samenvattende stelling: eet niet te veel en vooral planten. Demagogisch is: eet niets waarin ingrediënten zitten die je niet kunt uitspreken. Of: eet niets wat je grootmoeder niet zou herkennen.
Wetenschappelijke onzin is het om te suggereren dat we terug moeten naar gemengde bedrijven zonder kunstmest waar dieren weer het land bewerken. En dat zonlicht de basis van de voedselketen moet worden, of zoals het heet sun based agriculture. Dat is natuurlijk al zo sinds het ontstaan van het leven op aarde. Wat hij bedoelt, is dat voedselproductie minder afhankelijk moet worden van fossiele brandstoffen. Dat is een open deur, en niettemin blijven wij het komende decennium sterk afhankelijk van olie, gas en kolen (en dat laatste zeker in China). Het tegenover elkaar stellen van ‘zonne-landbouw’ en conventionele landbouw gaat ook voorbij aan alle reeds bestaande inspanningen in het energie- en materialenzuiniger maken van de voedselproductie. Dergelijke generalisaties brengen ons niets verder.
Dat geldt ook voor zijn pleidooi om alleen lokaal voedsel te eten. Dat is onmogelijk, omdat je daarmee geen grote steden kunt voeden en miljoenen boeren de kans ontneemt om voedsel te exporteren. Strikt genomen moet je dan ook bananen uit Europa verbannen. Nog zorgwekkender is het om te stellen dat we terug moeten naar het voedsel van vroeger, voordat de voedingswetenschap ons allemaal ziek zou hebben gemaakt. Wat we vroeger aten was ‘echt’, wat we nu eten is kunstmatig. Die suggestieve formulering ontkent de geweldige vooruitgang op gebied van hygiëne en voedselsamenstelling. Nog zo een halve waarheid: de paradox dat we steeds meer met eten bezig zijn, en tegelijk steeds ongezonder worden. ‘We’ worden in het algemeen niet ongezonder, wel zijn met het afnemen van sterfte aan infectieziekten voedingsgerelateerde chronische ziekten zoals kanker, diabetes en hart- en vaatziekten belangrijker geworden (al is dat heel sterk gebonden aan sociale klasse).
Pollan is zo populair omdat hij appelleert aan het romantische beeld van het ouderwetse platteland dat gedijt in sterk verstedelijkte samenlevingen. Bovendien speelt hij in op het gebrek aan vertrouwen van consumenten die in de wirwar van gezondheidsclaims en producten niet meer weten wat zij moeten eten. Dat wordt echter niet opgelost door het idealiseren van vroeger tijden.
Het verlangen naar het voedsel en de samenleving van vroeger is ten diepste egocentrisch, een product van de hogere middenklasse die zichzelf als norm stelt, maar voorbijgaat aan de realiteit van een wereld met meer dan drie miljard stedelingen. Om het scherp te stellen: een terugkeer naar kleine bedrijven met dieren en handgeplukte tuinbouwproducten betekent niets anders dan bijna alle boeren veroordelen tot armoede en zwaar werk, en het eten van groeten en fruit te reserveren voor de rijken. Met hetzelfde gemak worden de stedelijke armen vergeten, die het meeste te lijden hebben van iedere stijging in voedselprijzen. Het hoogtepunt van kortzichtigheid is de passage waarin Pollan stelt dat al die extra arbeidsintensieve landbouw dan maar in ontwikkelingslanden moet plaatsvinden – alsof de meeste jongeren daar geen andere aspiraties hebben dan in de modder te blijven ploeteren, terwijl in de VS dat blijkbaar niet hoeft. Het klinkt wel erg naar een dubbele moraal.
Het zou onterecht zijn om Michael Pollan alleen af te rekenen op zijn wetenschappelijke missers of zijn luchthartige demagogie. Met hem vind ik dat voedsel cultuur is, dat we van voedsel moeten genieten en het niet gedachteloos naar binnen moeten werken. En met hem wacht ik nog steeds op een integrale voedselpolitiek, in Nederland, in de VS en in de wereld. Lees de open brief van Michael Pollan aan ‘Farmer in Chief’ Barack Obama via nrc.nl/opinie.
Louise O. Fresco
NRC handelsblad 3 februari 2009