Een IMF dat helpt, dat is de uitdaging
In 1991 werkte ik enige tijd in Lima. De inflatie in Peru was toen opgelopen tot boven de 7.000 procent, een onvoorstelbaar getal (in de eurozone bedroeg de inflatie vorig jaar 1,7 procent). Overal op straat waren illegale geldhandelaren op jacht naar Amerikaanse dollars. Vanuit portieken sisten ze „¡Cambio, señorita, cambio!” De hyperinflatie maakte dat in de paar minuten die het me kostte de straat over te steken hun dollarkoers alweer gestegen was.
Vergelijkbare symptomen ontstonden ook in andere in nood verkerende landen, zoals bij ‘de Aziatische tijgers’. Telkens weer was het recept van het IMF eensluidend. Nationale geldnood? Alleen leningen op voorwaarde dat regeringen structureel bezuinigden op publieke diensten, zelfs als dat de koopkracht van de middenklasse ondermijnde en leidde tot straatprotesten. De Wereldbank was hierbij vaak het kleine zusje van het IMF dat de zaak moest repareren met investeringsprogramma’s voor infrastructuur en ontwikkeling. Ook toen de scherpste kantjes van de opgelegde bezuinigingen waren afgezwakt, bleven er klachten over het verdonkeremanen van de negatieve gevolgen van deze gecombineerde aanpak. Uiteindelijk bleek dat het failliet van het IMF-recept: niet drastisch bezuinigen, maar juist investeren haalt landen (sneller) uit het slop. Zo kwamen landen als Peru en Bolivia er weer bovenop.
Hoewel het IMF als onderdeel van de trojka in Griekenland nog een vergelijkbare benadering voorstond, heeft de instelling zich onder het bewind van Christine Lagarde gericht op andere zaken dan alleen financiële, zoals klimaat en armoedebestrijding.
De vraag is welke toekomst er nu voor het IMF ligt. De nationale rol van het fonds op gebied van leningen en investeringen is immers geleidelijk overgenomen door het bedrijfsleven en bilaterale relaties tussen landen. Veel ontwikkelingslanden vinden het IMF onnodig of ongewenst als geldschieter. China springt graag en steeds vaker bij. In een multipolaire wereld waar het succes van het westerse kapitalistische groeimodel en de belangen van rijke investeerders geen vanzelfsprekend richtsnoer meer zijn, heeft het IMF geen afdoende antwoord op de vraag naar een alternatief. Het zoeken naar een ander economisch model met oog voor sociaal en ecologisch kapitaal is niet eenvoudig. Correcties op mondialisering en kapitalisme zijn nodig waar de markt niet functioneert (bij goederen die geen economische waarde hebben zoals biodiversiteit) of waar de markt functioneert maar de zwakkeren tekortdoet (woningmarkt, zorg).
Langzamerhand dringt ook bij het IMF door dat het uiteindelijk draait om welzijn, een publiek goed, waarvoor financiën slechts een middel zijn. Dat roept de vraag op naar de afbakening tussen het IMF en de Wereldbank. Het bevorderen van publieke goederen en ecologisch sociaal verantwoorde ontwikkeling, hoe belangrijk en aantrekkelijk ook, leidt tot overlap en mission creep (verschuiving), en daarmee tot coördinatieproblemen. Nu al lopen ze elkaar af en toe in de weg. De ultieme consequentie van de convergentie van de activiteiten van de Wereldbank en het IMF zou kunnen zijn dat beide organisaties ooit in elkaar geschoven worden.
Tegelijkertijd laat de oplopende handelsoorlog en de ‘manipulatie’ van valuta door China zien dat er nog steeds behoefte is aan de eigen rol waarvoor het IMF 75 jaar geleden is opgericht. Monetaire samenwerking, financiële stabiliteit en internationale handel waren het begin. In 2012 zijn daaraan toegevoegd „alle macro-economische vraagstukken die de stabiliteit van de wereld beïnvloeden”. Bij afnemende economische groei en toenemende politieke onrust is dat geen loze kreet. Het IMF hervormen zodat het bijdraagt aan de transitie naar duurzame economieën, vooral in de armste landen, wordt de werkelijke vuurproef voor de nieuwe leider (m/v).
Louise O. Fresco
Column NRC Handelsblad, 12 augustus 2019