MENU

Een grote tuin tussen bebouwde stroken

‘Zij die de aarde bewerken zijn de meest waardevolle burgers. Zij zijn de meest energieke, de meest onafhankelijke, de meest deugdzame, en zij zijn gebonden aan hun land en gekoppeld aan zijn vrijheid en belangen, met de meest duurzame banden.” Dit schreef Thomas Jefferson, de derde Amerikaanse president en auteur van de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring, in 1785. Jefferson stond hiermee in een traditie die de landbouw als de enige echte productieve economische sector beschouwt. In Amerikaanse Staten zoals Georgia werden agrarische gemeenschappen ontwikkeld op basis van gelijkheid en democratie. In de loop van de daarop volgende eeuw werden deze ideeën overgoten met een zware romantische saus. Natuur werd van een biologische bedreiging een spirituele en ethische kracht. In vergelijking met stedelingen stonden boeren bovenaan door hun dagelijkse contact met planten, dieren en de elementen. Ook in Rusland, Engeland en Canada werden boeren en rurale gemeenschappen geïdealiseerd. De natuur diende als voorbeeld van onderlinge afhankelijkheid.

Overigens waren die geïdealiseerde boeren er lang niet altijd goed aan toe. In het koloniale Amerika ontstond regelmatig onrust. Boeren wilden meer land kunnen pachten, met meer zekerheid. Ze verzetten zich tegen de zware belastingen en de corruptie van de rechtbanken. Ook voelden ze zich niet vertegenwoordigd in lokale gremia. Onder de tsaren en later in de Sovjet-Unie werden boeren uitgebuit, van hun land gedreven of terechtgesteld voor het verstoppen van een miserabele zak graan. Boerenprotesten zijn van alle tijden, tijdens de hongersnoden in Ierland, landhervormingen in de Filippijnen, of vandaag de dag in India tegen het liberaliseren van de markt.

In Nederland zijn boeren nooit zo bewonderd, zeker nu niet. In de huidige karikatuur is de boerenstand de grote dierenbeul, weidevogelvernietiger, regenwormpletter en blindelingse gifspuiter, om nog te zwijgen over de deken van vervuiling die de boerenbedrijven over Nederland hebben uitgeworpen. CO , stikstof, fijnstof, microplastics en een groot deel van de elementen uit het periodiek systeem worden rechtstreeks aan de boeren en toeleverende en verwerkende industrieën toegeschreven. Als er iemand ver van de natuur staat, dan zouden het de boeren zijn die geen ortolaan van een grutto kunnen onderscheiden. De natuur is het domein van de stadsmens geworden.

Tegelijk behoren Nederlandse boeren tot de meest succesvolle en innovatieve ter wereld dankzij het Plan-Mansholt, Europese steun en onderzoek. Hoe je het ook meet – COper gram geproduceerde eiwit of water per kilo tomaat – de Nederlandse landbouw is duurzamer en milieuvriendelijker dan die elders. De tragiek, en ik gebruik dit woord niet lichtvaardig, is dat de Nederlandse consumenten, die gedurende diezelfde decennia hebben geprofiteerd van lage voedselprijzen en een ongekende diversiteit aan producten, zich tegen de landbouw hebben gekeerd.

In het dichtbevolkte Nederland is landbouw een sta-in-de-weg geworden voor vele stedelingen en hoogopgeleiden die natuur verkiezen. Nergens is bij mijn weten de tegenstelling tussen stad en platteland zo scherp dat het belang van de natuur systematisch boven dat van boeren wordt gesteld. Hoe minder landbouw, hoe meer natuur lijkt het adagium geworden. Daarmee zijn we op de foute weg. Nederland is een grote tuin tussen bebouwde stroken. De boerenprotesten gaan ten diepste niet over uitstoot maar over onbegrip. Het stikstofprobleem is het topje van de ijsberg. Alleen afspraken over het totaal van de verhoudingen tussen alle gebruikers van ruimte kunnen de basis leggen voor hoe landschap en water duurzaam ingezet kunnen worden voor de veelheid aan gewenste functies. Geen enkel huisje is daarbij heilig. Boeren noch natuur hebben baat bij polariserende idealisering.