Een crisis uitroepen is pessimisme ten top
Crisis is wellicht het meest beladen woord van de afgelopen tijd. Oorspronkelijk is het een zakelijke term, afgeleid van het klassiek-Griekse werkwoord voor onderscheid maken, een overgang markeren. Crisis heeft echter steeds meer een emotionele lading gekregen. Een individuele crisis is ernstig; een land in crisis is een noodsituatie. In elke Nederlandse sector – energie, biodiversiteit, woningbouw, zorg, onderwijs, mobiliteit, migratie en veel meer – is het tegenwoordig crisis. Iets uitroepen tot een crisis betekent dat er nú, echt onmiddellijk, iets, nee alles moet gebeuren. Ga opzij, het is crisis!
Alle situaties tot permanente crisis uitroepen werkt contraproductief. Zie de wolvenfabel van Aesopus (en ja, de wolf, ik voorspel u, ook de wolf wordt binnenkort crisis). Hoe meer er ‘wolf!’ wordt geroepen, hoe ongeloofwaardiger het wordt. En als dan eenmaal de wolf echt verschijnt, is niemand voorbereid en worden de schapen opgegeten.
De crisis-roepers onder politici, journalisten en experts hebben bijna allemaal last van een ernstige bias, een systematische vertekening om alles in hun eigen denkkader te passen. Ze vallen in twee fundamentele typen uiteen. Allereerst heb je degenen die lijden aan pessimism bias. Dat zijn variaties op het thema dat we planetaire grenzen overschrijden, overal oorlog dreigt en dus de definitieve ondergang een kwestie van tijd is. Het is het gedachtengoed van de aarde als reddingsboot waar te weinig mensen inpassen. Vooral politiek links heeft hier last van. Daartegenover staan de mensen met optimism bias, die overtuigd zijn dat technologie, markt en beleid alles oplosbaar maken. Gewoon investeren, beetje wetgeving en de markt doet zijn werk.
Links mag overigens de somberste diagnoses hanteren, het lijdt tegelijk aan een vertekend optimistisch beeld waarbij burgers vanzelf hun gedrag aanpassen. Terwijl de technocratische optimisten van rechts daarover juist al te somber zijn.
Het onderscheid tussen optimism en pessimism bias is onvolledig zonder de driedeling van denker Nassim Taleb. In zijn boek Antifragile verdeelt hij mensen in Breekbaren, Robuusten en Anti-Breekbaren. Breekbare, fragiele mensen vermijden spanningen en onvoorspelbaarheid, ze zijn bang voor iedere verandering. Ze waken als ‘helikopter-ouders’ over hun kind. Robuuste mensen zijn bestand tegen schokken en gedoe. Maar het belangrijkste en schaarse type is de anti-fragiele mens die juist sterker en creatiever wordt van uitdagingen en chaos.
Samengevat houdt het in dat fragiele mensen een neiging tot pessimisme hebben, robuuste en anti-fragiele mensen tot optimisme.
Voor landen gaat dit ook op. Sommige staten zijn behoudend en kunnen niet omgaan met grote veranderingen. In een tijdperk van grote verstoringen (schuldencrisis, Covid-19, klimaat) is de vraag hoe een land weerbaar tegen schokken en veranderingen wordt. Niet door vast te klampen aan de illusoire harmonie van het verleden. Niet door bijvoorbeeld migratiestromen te bagatelliseren maar ook niet door ze te overdrijven.
Het huidige kabinet doet het omgekeerde: gebruikmaken van het sentiment dat bij (een deel van) de bevolking leeft om een asielcrisis uit te roepen. Dat is pessimistisch en fragiel gedrag.
Misschien is dat de functie van democratie: een dynamisch evenwicht bewaken tussen optimisme en pessimisme, geloof in de heilstaat en gezond realisme. Dat evenwicht vraagt om leiders die niet roepen dat zij er zin in hebben, maar om evenwichtige, anti-fragiele leiders. Zij laten ons collectief leren van onze fouten, benoemen onzekerheden en stellen zaken noch optimistisch noch pessimistisch voor. Opdat wij niet zwelgen in machteloosheid noch onszelf overschatten, maar perspectief zien.