Een beetje stad en een beetje platteland
Tien jaar geleden schreef ik over de renaissance van het Europese platteland: hoe na eeuwenlange armoede de modernisering van de landbouw leidde tot leegloop en vergrijzing en de stedelijke middenklasse daarna het platteland ontdekte.
Zo werden in de late twintigste eeuw vervallen boerenhoeves omgetoverd tot lustoorden met tuinen en zwembaden, mede dankzij Europese subsidies. Pittoreske restaurants en ‘traditionele’ markten namen gerestaureerde dorpskernen over. Het tweede huisje is nu gesunkenes Kulturgut, meeliftend op stedelijk verlangen naar alles wat natuurlijk en authentiek is.
Even leek het erop dat de tegenstelling zo voorgoed beklonken was: de (grote) stad voor de economie, het platteland voor natuur en nostalgie. Maar de metropool verliest zijn aantrekkelijkheid. In onze hyperconnected maatschappij hoef je niet meer in de grote stad te wonen waar ‘alles’ gebeurt en ruimte duur is. Steeds meer secundaire, kleinere centra bouwen aan hun hippe imago door levendige cultuur, ruimte voor innovaties en een nauwe band met de omringende natuur. Ze zijn een beetje stad en een beetje platteland.
Rijksbouwmeester Floris Alkemade noemt het platteland een „potentieel broeinest voor innovatie”. Rem Koolhaas gaat nog verder: hij verbindt de toekomst van de wereld aan het platteland. Hij wijdt er in het Guggenheim een tentoonstelling aan waarin hij niet kijkt als architect, maar eerder als antropoloog, zei hij in maart in de Financial Times.
Maar niet alles op het platteland is romantische renaissance of start-upcultuur. Er ontstaan ook rafelranden aan steden waar migranten, werklozen en tijdelijke krachten worden gehuisvest tussen snelwegen, bedrijventerreinen en met robots aangestuurde distributiehallen van waaruit pakketjes worden verstuurd naar het gegoede deel van de samenleving.
En nog verder weg van enig centrum bevindt zich het diepe platteland – la campagne profonde – de landschappelijk saaie delen waar datgene wat er nog aan landbouw is steeds gemechaniseerder wordt en weides en boomgaarden worden verwaarloosd. Slechts een handjevol ouderen klampt zich daar nog vast aan het oude leven. De stagnatie in Europa, waar de bevolking in de loop van deze eeuw in absolute termen afneemt, raakt het platteland nog meer dan de steden, ook al duiken hier en daar nieuwe arbeidskrachten op: Indiase arbeiders in Italië maken tegenwoordig mozzarella.
Technologie zal de caleidoscoop van functies versterken en het rurale isolement en arbeidstekort opheffen. Moderne landbouw kan nauwer verbonden raken met natuur. Hoewel het platteland hoofdleverancier blijft van onze koolhydraten en eiwitten, komen hightech tuinbouw en voedselverwerking naar de stad.
Technologie maakt geïsoleerde gebieden bereikbaar en aantrekkelijk voor datacentra en zonnepanelen of windmolens. Drones leveren pakketjes af én monitoren landbouw, natuur en menselijke behoeftes. Of, zoals kunstenaar Koert van Mensvoort stelt: technologie wordt integraal onderdeel van natuur.
Zo komt een einde aan het oude ‘platteland’ dat een heldere relatie had met de stad als leverancier van voedsel, materialen en arbeid. Miljoenensteden met hun rafelranden verdwijnen niet – ze blijven dominant in Azië en Afrika. Er daagt echter een toekomst waarbij stad en platteland opnieuw verweven raken: leven op menselijke schaal tussen hightech en groen in. Dat vereist een mentale verandering, zeker bij overheden die ruimtelijke ordening, investeringen, arbeidsmarkt, natuur, landbouw en technologie moeten leren integreren.
Louise O. Fresco
Column is verschenen in NRC handelsblad op 18 juni 2018