MENU

Dood in Venetië

In de vroege ochtend kleurt de lucht lichtblauw tussen de nevelslierten; het gebrek aan helderheid verkondigt al de hitte van de opkomende zon. Het groenbruine water van de lagune rimpelt zich om de houten palen waaraan de boten gemeerd liggen. Langs de kades, net onder de waterlijn, waar het marmer van de paleizen eindigt, kleven de zwarte mosselen. De stad ontwaakt en maakt zich op voor de viering van Il Redentore, de herdenking van het feit dat meer dan vierhonderd jaar geleden de pest definitief werd verdreven. Op het hoogtepunt van de epidemie, in 1576, beloofde de toenmalige Doge dat er een kerk gebouwd zou worden ter ere van Christus de Redder, Il Redentore, op het eiland van La Giudecca. De eerste steen werd het daarop volgende jaar gelegd, en twee maanden later al werd de stad ziektevrij verklaard. Daarop trok de Doge met zijn gevolg over een tijdelijke brug van gondels om in de kerk in aanbouw te getuigen van zijn dankbaarheid. Sindsdien wordt ieder derde weekend van juli opnieuw de oversteek gemaakt vanaf de Zattere bij het San Marcoplein.

We kunnen ons niet voorstellen hoe erg de pestepidemie is geweest. De ziekte, die door handelsschepen uit het Verre Oosten werd meegebracht en zich over heel Europa verspreidde, maakte alleen al in Venetië meer dan 50.000 slachtoffers in minder dan twee jaar. In totaal werd een derde van de bevolking van de stad weggevaagd. Ooggetuigen spreken van een volledige ontwrichting van de samenleving, er werd geen brood meer gebakken, geen schip meer gerepareerd, geen vuilnis opgehaald. Wie niet ziek was, ontvluchtte de stad, wie ziek was, bleef thuis om te sterven. Niet alleen de ziekte zelf richtte ravages aan. De pest werd gezien als een straf van God en er moesten schuldigen gevonden worden, met name onder de joodse inwoners die onder marteling ‘bekenden’ dat zij de waterbronnen van de stad hadden vergiftigd.

Van die vreselijke tijd ziet de oppervlakkige bezoeker geen spoor, noch van de latere machtsstrijd en het treurige verval van de Venetiaanse republiek. Wat wij zien, en vijfentwintig miljoen toeristen per jaar met ons, is een stad van ongeëvenaarde schoonheid die zich behaaglijk spiegelt in het water. Slechts wie de geschiedenis kent, leest de tragiek in de kerk van Il Redentore, met zijn perfecte koepel, ontworpen door de beroemde architect Palladio.

„Es ist sicher gut”, schreef Thomas Mann in zijn roman Dood in Venetië’, „daß die Welt nur das schöne Werk, nicht auch seine Ursprünge, nicht seine Entstehungsbedingungen kennt.” Want, parafraseer ik even, als men zou weten wat de aanleiding was of de bron van inspiratie van een kunstenaar, dan zouden de mensen maar in verwarring raken, of afgeschrikt worden, emoties die de voortreffelijkheid van het kunstwerk onderuit zouden halen. Die aanleidingen kunnen trivialiteiten zijn, zoals een oppervlakkige liefdesgeschiedenis, maar ook drama’s zoals de pest.

Hoewel Mann op de individuele kunstenaar doelde, kun je zijn woorden ook betrekken op het collectieve werk van een stad gevormd door generaties architecten, kunstenaars en mecenassen. Kennis van de ontstaansgeschiedenis kan de betovering wegnemen. Je zou kunnen verdedigen dat het feit dat kerken en kunstwerken zijn voortgekomen uit oorlogen, veroveringen, ziekte en dood, niet ter zake doet. Mooi is mooi, ongeacht de aanleiding of oorzaak. Zeker in Venetie wint de esthetiek het van de geschiedenis.

Maar voor mij is het onmogelijk om zo te kijken. Misschien kwam het doordat ik in Venetië was voor een wetenschappelijke bijeenkomst over klimaatverandering, misschien is het omdat ik niet kan vergeten wat ik weet. Kennis van de geschiedenis geeft een extra lading aan alles wat je ziet, alsof je een driedimensionale bril ophebt en plotseling alles diepte krijgt.

Dat geldt ook voor de toekomst. We weten dat Venetië langzaam wegzinkt in de lagune en het aantal inwoners nog steeds afneemt. Maar niemand van de toeristen kan zich voorstellen dat er aan de pracht en praal van de paleizen en kerken een einde zou kunnen komen. Er is immers een dijk in aanbouw om aan hoogwater het hoofd te bieden, er ligt een plan voor een metro onder de lagune om het verkeer de ruimte te geven en ieder jaar wordt er meer gerestaureerd. Dodelijke infectieziekten komen op grote schaal al lang niet meer voor. Van oorlogen, zelfs in de dichtbije Balkan, klinkt nog maar een zwakke echo. Wat hebben we te vrezen?

Niets misschien, of misschien heel veel. We kunnen veiligheid niet zo maar als een vanzelfsprekendheid aannemen, alsof we recht zouden hebben op continuïteit. Op termijn van een generatie verandert er al veel. Daarmee ontstaan ook nieuwe bronnen van onzekerheid (al is het niet zo dat meer verandering automatisch meer onzekerheid betekent). Zeespiegelstijging, toenemende rivierafvoer en regenval, groeiende invasies van parasieten en resistenties tegen antibiotica, chemische of hormonale verontreiniging – het is allemaal mogelijk, net als langdurige economische of politieke instabiliteit.

In het verleden hebben rampen onze vernuftigheid gevoed. Veel kunstwerken en wetenschappelijke doorbraken zijn er uit ontstaan. De generaties van vandaag voor wie rampspoed ondenkbaar is en materiële vooruitgang een geboorterecht lijkt, moeten beseffen dat oplossingen voor toekomstige problemen niet automatisch klaarliggen of pijnloos zijn.

Onze beschaving is als een gotische kerk voordat de steunbalken werden uitgevonden: prachtig maar inherent fragiel, bedreigd, zij het niet hopeloos. Niet zelfoverschatting en artistieke pretenties maken beschavingen groot, maar technisch doorzettingsvermogen. In het licht van de onbekende toekomst zijn gezond verstand en vooruitzien uiteindelijk toch onze beste optie. En daarmee kunnen we ook Venetie op waarde schatten: schoonheid ontstaan uit dood, hebzucht en alledaagsheid.

Louise O. Fresco
NRC handelsblad 21 juli 2009