Dit wordt de eeuw van India, dan pas China
Elke dag brengen ronselaars nieuwe dorpsmeisjes, sommige niet ouder dan vijftien, naar Bangalore of Mumbai om te werken in de textielindustrie. Ze gaan regelrecht de fabriek in waar honderden kledingstukken per uur worden genaaid voor goedkope westerse merken. Na aftrek van pensioen, pension en andere kosten, blijft er nauwelijks iets over van hun loon. In de NY Times (24/9) stond een aangrijpend verslag van hun magere kansen en hun veelvuldige teleurstellingen. De meeste vluchten na enkele maanden terug naar hun dorp waar hun familie met moeite een bruidsschat bij elkaar schraapt en waar zij na hun huwelijk nooit meer betaald werk uitvoeren.
Afgezien van de hogere middenklasse, is de positie van Indiase vrouwen een van de slechtste ter wereld. Economen schatten dat 206 miljoen Indiase vrouwen huisvrouw zijn; als zij massaal toegang tot de arbeidsmarkt krijgen, zal het bruto binnenlands product van India met 27 procent groeien. Maar zo ver is het nog lang niet. De twee generaties die zijn opgegroeid sinds de onafhankelijkheid in 1947 hebben een grote omwenteling gezien, maar ook tragische uitzichtloosheid. Sinds dat jaar zijn er bijna een miljard inwoners bijgekomen. Zonder twijfel is de grootste vooruitgang dat India dankzij de Groene Revolutie in staat was die extra monden te voeden, en zelfs voedsel te exporteren. De toename van de bevolking neemt af, maar is nog niet gedaald tot nul. India zal China kort na 2020 inhalen als het land met de talrijkste bevolking. Dit wordt de eeuw van India en China, in die volgorde.
Waarschijnlijk is er geen natie met zulke grote contrasten: het duurste huis op aarde staat in Mumbai (35 miljard), een van de grootste en armste steden ter wereld. Ieder jaar wisselen vernietigende droogte en overstromingen elkaar af. In digitalisering is India een van de meest vernieuwende landen, maar tegelijk hebben 600 miljoen mensen geen toilet. Ruim 50 procent van de Indiërs leeft van 1 dollar per dag. De rijkste 45 procent beschikt over 90 procent van het inkomen, de armste 55 procent moet het doen met de resterende 10 procent. India is ook de grootste democratie ter wereld, en de grootste en inefficiëntste bureaucratie. Wij kunnen ons bijna niet voorstellen wat het betekent om dit economisch en cultureel zo complexe land, met zijn 29 staten, te besturen en economisch te laten groeien. In sectoren die zich lenen voor globalisering, zoals de informatietechnologie, lukt dat (IBM heeft alleen al 120.000 programmeurs in dienst in Bangalore), maar om de bevolkingsgroei en werkloosheid van laaggeschoolden op te vangen, zouden een miljoen banen gecreëerd moeten worden. Per maand. Made in India, dus lokale productie, is daarvoor een voorwaarde, mits het niet leidt tot inefficiëntie. Om een markt te smeden in het land is harmoniseren van belastingen onontbeerlijk.
Dat zijn maar een paar van de vele maatregelen van Modi’s regering. Andere plannen richten zich op het verminderen van subsidies aan boeren, verbeteren van de hygiëne, terugdringen van de luchtvervuiling en verbeteren van de infrastructuur. Financiële inclusie heet het initiatief om ook de armste gezinnen van een bankrekening te voorzien, opdat overheidssteun aan de armen (voor gas, kunstmest) niet blijft hangen bij tussenpersonen maar direct betaald wordt en niet de markt verstoort. Het zijn fraaie beloftes, maar tussen droom en daad staan corruptie, politieke tegenwerking en religieuze spanningen. Voor de toekomst van jonge meisjes in de fabrieken is het waarmaken van die beloftes van levensbelang. En voor heel India.
Louise O. Fresco
NRC handelsblad, 5 oktober 2016