MENU

De waarheid resoneert in de eigen echokamer

In de ontzetting over de aanslag op schrijver Salman Rushdie wordt opvallend weinig gezegd over de inhoud van zijn boek. Iedereen weet dat het godslasterlijke karakter vanDe duivelsverzen de aanleiding was voor de fatwa die uiteindelijk na 33 jaar bijna doel trof. Maar waar ging die godslastering precies over? Vermeende godslastering is in the eye of the beholder , in de perceptie van de Iraanse geestelijken. Rushdie was natuurlijk goed genoeg onderlegd om te beseffen dat het risico op die interpretatie bestond. In het boek geeft hij letterlijk al zijn weerwoord: „Waar geen geloof is, bestaat geen blasfemie.”

Het oordeel godslastering vloeit voort uit een denken dat de goddelijke openbaring letterlijk neemt en iedere afwijking ervaart als een aantijging. Openbaringen verdragen geen tegenspraak. Dat geldt niet alleen voor bepaalde scholen binnen de islam, maar even goed voor christelijke en joodse groeperingen. Voor het Westen was in de jaren na de publicatie de fatwa – doodvonnis van ayatollah Khomeiny die tegelijk een hoge beloning uitloofde, alsmede een directe weg naar het paradijs voor de voltrekker – bewijs van de totale onverdraagzaamheid en ‘achterlijkheid’ van het Iraanse regime dat religieus en politiek leiderschap in één persoon verenigde. Dat dit buiten Iran navolging vond – boekverbrandingen, aanslagen op boekwinkels, moord op vertalers – liet zien hoe gevaarlijk fanatisme was. De Nederlandse regering reageerde overigens nogal lauw, de oproep tot moord (een strafbaar feit) werd niet vervolgd, er moest vooral met moslimgroeperingen worden gepraat.

Maar de inzet van De duivelsverzengaat verder dan een bewijs van de ‘achterlijkheid’ van fanaten. Het gaat ten diepste om de strijd over de waarheid en hoe wij die kennen. Rushdie trekt de goddelijke claim op de waarheid in twijfel. Er kan vanaf de eerste bladzijde geen misverstand over bestaan dat het hem gaat om fictie en een spel met perspectieven. Dat blijkt niet alleen uit de wonderbaarlijke overleving van de hoofdpersonen bij het neerstorten van een vliegtuig, maar ook uit het feit dat zij beiden acteurs zijn. Veel passages weerspiegelen dromen en visioenen, zelfs hallucinaties. Hierin zit het ondermijnende karakter van het boek voor de gelovige dogmatici: goddelijke openbaring blijkt evenmin betrouwbaar als andere bronnen. In de specifieke passage over De duivelsverzen zelf beseft hoofdpersoon Gibreel, de acteur als engel, dat hij beide rollen speelt, van de duivel die de verzen openbaart, en van de profeet die ze herroept. Wat is waar? Wat is betrouwbaar? Zie de manifestatie van God, „ the fellow upstairs ” in de vorm van Rushdie zelf, waarbij de schrijver de Schepper is van een fictieve wereld, die niet alwetend is en tobt met vragen.

Het probleem van fundamentalisme is dat er geen onderscheid gemaakt wordt tussen fictie en openbaring. Voor vragen is geen plaats. Rushdie speelt voortdurend met twijfel en onzekerheid, met rollen en identiteiten en de vraag hoe, en of, je goed en kwaad moet onderscheiden.

Hierin ligt de parallel met onze tijd. Niet alleen bij het religieuze fanatisme speelt dit, ook bij huidige maatschappelijke bewegingen met een aan religie grenzende tendens naar fanatisme. De waarheid in pacht hebben en geen vragen of twijfel toelaten is, veel meer dan Rushdie kon bevroeden, het kenmerk geworden van het internettijdperk.

Van Trump en zijn aanhangers tot viruswappies, ontkenners van wetenschap en complotdenkers: wat hen verbindt is de weigering iets anders te zien dan de eigen waarheid. Alleen wat loud and clear in de eigen echokamer resoneert, is onherroepelijk waar. De relevantie van De duivelsverzen is groter dan ze in 1988 was.