De overheid creëerde het coronaverzet zelf
In de meeste democratische landen tracht de overheid burgers en belangengroepen te betrekken bij grote veranderingen en nieuw beleid. Nederland wordt alom bewonderd om zijn overlegcultuur. De Sociaal-Economische Raad (SER) bijvoorbeeld bestaat elders niet op die manier, en ook het engelengeduld bij inspraakprocedures is legendarisch. Gezegend is het land waar tijd en geld dan geen rol spelen.
Sociale en deels ook klassieke media ondermijnen dit rooskleurige beeld. Het land met een diepgewortelde overlegcultuur lijkt een land van schreeuwers te zijn geworden. Protest is de allerindividueelste expressie: ik schreeuw dus ik ben. Aangezien veel mensen schreeuwen, moeten toonhoogte en argumenten naar turboniveau opgevoerd worden. Dus vergeleek iemand, bij radio Rijnmond, de aanpak van een mondkapjesdemonstratie met Jodenvervolging , een verwijzing die de voorman van Farmers Defence Force eerder bezigde. Bij onmacht: doe een beroep op de Holocaust.
Hoe absoluut verwerpelijk deze vergelijkingen ook zijn, we moeten ze zien als een teken van onmacht. Wie zich niet gehoord voelt, polariseert en gebruikt extreme formuleringen. Dat leidt tot asymmetrie in de media, waar kritiek vaak zonder hoor en wederhoor voorbijkomt. Dat is op zich niet nieuw. Protest wordt nu eenmaal aansprekend door hyperbolen en cartoons. Hoewel de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw meer humor leken te hebben: „Niet onder maar naast de man, al zijn ze er ondersteboven van!”, riep Dolle Mina. Of in Parijs in 1968: „ Soyez réalistes, demandez l’impossible! ”
Polarisatie is niet het begin maar juist het gevolg van de verwijdering tussen burger en overheid. Sommige burgers voelen zich onvoldoende gehoord en hebben geen vertrouwen meer in de gevestigde orde. Deze tijd van verhevigde tegenstellingen dwingt tot het repareren van barsten in de overlegcultuur.
De overheid moet beseffen dat het ‘zenden’ van een complexe en wisselende boodschap geen succes heeft als er niet eerst oprecht geluisterd wordt. Dialoog is een kwestie van het oor en het hart. Radicale taal moet niet altijd letterlijk genomen worden, maar voor wat het is: provocerende overdrijving. Ook is het zinloos om te praten over de vorm, de toon of de procedures van het overleg voor er geluisterd is.
Generalisaties zijn een valkuil. De burger bestaat niet, hij of zij is een individu dat gerespecteerd wil worden, en niet over een kam geschoren wil worden met leeftijds- of beroepsgroepen. Bij algemene maatregelen is de pavlovreactie dat men zichzelf als uitzondering beschouwt.
Dat geldt bij uitstek bij de maatregelen tegen Covid-19: het debat van de laatste weken gaat er alleen nog om dat situaties onvergelijkbaar zijn – het ene strand, de ene markt, het ene café is het andere niet. Grote verwachtingen van het succes van verzet tegen de RIVM-richtlijnen leiden onvermijdelijk tot teleurstelling. De tegenstanders blaken van overdreven zelfvertrouwen: juist omdat men de details niet kent, is het makkelijk om radicale alternatieven te zien. Zover had het niet moeten komen. De overheid heeft te weinig en te laat geluisterd en oogst nu ressentiment.
Een gesprek over feiten kan pas ontstaan als wantrouwen vermindert. Gezien de ernst en verwachte duur van de pandemie, moet de overheid zich nu presenteren als oprecht luisterende gesprekspartner van alle belangengroeperingen, van antimondkapjesactivisten, horeca en studenten tot de zorgsector. Het is onvoorstelbaar dat Nederland met zijn beroemde geschiedenis van bottom-up bestuur, zijn dijkringen, zijn zuilen en provincies, niet in staat zou zijn de polarisatie te neutraliseren. Onvoorstelbaar en onverantwoordelijk.
Louise O. Fresco
NRC Handelsblad, 10 augustus 2020