MENU

De Kunst van het Mogelijke

In deze periode van crisis en begrotingen worden we er dagelijks aan herinnerd dat politiek, althans volgens Bismarck, de kunst van het mogelijke is. En wat mogelijk is, houdt tegenwoordig niet over. Werkelijk de knopen doorhakken lijkt er nauwelijks meer bij te zijn. Snelwegen en openbaar vervoer, investeringen in innovatie en lerarensalarissen, niet-fossiele energie – het schiet niet op, ondanks de urgentie. Politiek is de kunst van de kleine, trage, zijdelingse stapjes aan het worden. In arren moede wordt er triomfantelijk gedaan over spaarlampen en een paar kilometer A4.

Die pas-op-de-plaats stapjes weerspiegelen de apathie van Den Haag, waar luidruchtig de schijn wordt opgehouden dat er wel degelijk geregeerd wordt. Ergens in afgelopen jaren zijn we opgezadeld geraakt met middelmatige en angstige figuren die ons de weg moeten wijzen. Uit de huidige combinatie van democratie en achterkamertjespolitiek komen geen werkelijke leiders naar voren. Te weinig visie, te veel compromissen, te veel mensen en partijen die te vriend gehouden moeten worden. En dat geldt niet alleen in Nederland. Wellicht vormt Obama de uitzondering die de regel bevestigt, maar ook elders is gebrek aan leiderschap schering en inslag, al wordt die graag met machobravoure vermomd – zie Berlusconi en Sarkozy, of als vaderlandslievende moederlijkheid, zie Merkel.

Nergens zien we het falende mechanisme van de selectie van leiders scherper dan in de Verenigde Naties. Partijpolitiek is hier door landenpolitiek en machtsblokken vervangen, maar de tendens tot voorgekookte, weinig transparante compromissen die leiden tot middelmatigheid en erger is even groot als in de nationale politiek. De uitholling van de rol van de VN is al jaren het gevolg. Niets nieuws onder de zon, zij het dat met de getrapte verkiezing, in de loop van deze maand, van de nieuwe directeur-generaal van de Unesco (de organisatie voor onderwijs, wetenschap en cultuur) een nieuw, treurig hoofdstuk toegevoegd wordt aan de leiderschapstragedie.

Het gaat om de opvolging van de huidige directeur-generaal van de Unesco, de Japanner Matsuura, die zelf, naar verluidt, zijn uitverkiezing te danken heeft gehad aan de genereuze fondsen die de Japanse regering aan Afrikaanse landen ter beschikking stelde. Naar alle waarschijnlijkheid wordt hij vervangen door de 71-jarige Farouk Hosni, jarenlang minister van Cultuur en trouwe vazal van de Egyptische president Mubarak. Hosni wordt gesteund door de Afrikaanse Unie, de Arabische Liga en president Sarkozy: dat laatste in ruil voor de steun van Egypte aan de Franse ambities voor een Mediterrane Unie (en bovendien organiseerde Hosni de mediagenieke reis naar Egypte van Sarkozy en Carla Bruni). Je kunt je natuurlijk afvragen of een Arabier een geloofwaardig leider van de Unesco kan zijn, gezien het gebrek aan vooruitgang in het Midden-Oosten op het gebied van onderwijs en cultuur. Daar staat tegenover dat een goede Arabische kandidaat juist een grotere openheid van de regio kan bewerkstelligen.

Een Arabische kandidaat als ongemakkelijk compromis is eerder vertoond. Echter, vorig jaar is Hosni in opspraak gekomen wegens zijn verklaring in het Egyptische parlementsgebouw tegen gedeputeerden van de Moslim Broederschap. Desnoods, zo stelde Hosni, zou hij eigenhandig de Hebreeuwse boeken in Egyptische bibliotheken verbranden. Daarop schreven Elie Wiesel, Claude Lanzmann en Bernard-Henri Lévy dat de wereld zich de schande moet besparen van de benoeming van een dergelijke directeur-generaal. Hosni reageerde onmiddellijk door plechtig zijn spijt te betuigen. Hij beweerde dat die te verklaren was uit zijn emoties over het lijden van het Palestijnse volk (waarop Lévy overigens antwoordde dat hij het verband niet zag met boeken in het Hebreeuws). Verder wees Hosni op zijn steun aan de dirigent Daniel Barenboim en schrijvers zoals Amos Oz, evenals op zijn verzet tegen het dragen van hoofddoekjes – dingen die in het politieke en sociale klimaat in Egypte bepaald niet onbetekenend zijn. Israël, dat de relatie met Egypte niet verder wil belasten, heeft verklaard zich niet te verzetten tegen deze kandidaat. De VS, die Egypte evenzeer nodig hebben, doen er het zwijgen toe. Cynici zeggen dat de afwijzing van Hosni alleen maar meer anti-westerse sentimenten in het Midden-Oosten zal veroorzaken.

Er zijn zo’n acht tegenkandidaten, stuk voor stuk zwak en/of ongeschikt, van wie de belangrijkste de Oostenrijkse EU-commissaris Benita Ferrero-Waldner is. Europa staat grotendeels achter haar, een keuze die we slechts kunnen verklaren, maar niet vergoelijken, vanuit interne machtsverhoudingen. Want niet alleen heeft zij nauwelijks expertise op het gebied van wetenschap, cultuur of ontwikkelingssamenwerking, ze is ook nauw verbonden met uiterst rechts en bepaald geen toonbeeld van culturele tolerantie.

Of het nu Hosni wordt of eventueel Ferrero-Waldner, in beide gevallen moeten we ons zorgen maken over hun twijfelachtige leiderschapskwaliteiten, én om de gebreken in de besluitvorming. Er zijn geen selectiecriteria geformuleerd. Ook het selectieproces zelf is ondoorzichtig, omdat het niet om individuele merites, maar slechts om machtsverhoudingen gaat. Net als in de nationale politiek wordt op veilig gespeeld via coalities en uitruil van kandidaten en concessies. Over inhoud en intenties wordt gezwegen.

Uit een dergelijk, op de versterking van de status quo gericht, proces kan nooit een leider met visie voortkomen. Want wie afhankelijk is van eerder vastgelegde machtsverhoudingen, geeft zijn vrijheid a priori op. Dan rest slechts je tijd uitzitten en vooral niet meer dan het hoogstnoodzakelijke doen. Iedere beslissing kan het coalitiebouwwerk immers ondermijnen.

Politiek wordt zo de kunst van het minimaal mogelijke: het met aplomb gebrachte gebaar, of de panische, kortzichtige reactie. Dan blijft alleen de symboolpolitiek over: werkgroepen en plannen die nooit worden uitgevoerd. En zo beginnen Nederland en de Verenigde Naties ineens veel op elkaar te lijken.

Louise O. Fresco
NRC handelsblad 15 september 2009