De kracht van de rede is onuitputtelijk
Op vrijdagavond 13 november nam ik deel aan een debat met de Franse schrijver, arts en diplomaat Jean-Christophe Rufin bij de Alliance Française in Parijs. Onderwerp: wie kan de wereld redden, schrijvers, wetenschappers, politici of activisten? Bij de ingang werd zelfs mijn handtasje gefouilleerd, wat toen overdreven leek (maar me achteraf deed denken dat de autoriteiten misschien toen al extra alert waren). Rufin vertelde in het debat onder meer dat hij dankzij zijn grootvader die in het verzet zat, zich het meeste zorgen maakte over mensen met extreme standpunten. Dit naar aanleiding van de rol van activisme in zijn en mijn romans, en het verzet tegen moderne wetenschap. Na afloop gingen we dineren en kort daarop kwamen de eerste berichten binnen over aanslagen in de stad. In de loop van de nacht werd duidelijk dat het om jihadisten ging. In het communiqué dat IS uitgaf, noemden ze hun slachtoffers „kruisvaarders”, en hun doelwit „de hoofdstad van prostitutie en obsceniteit”. Het perverse Westen tegenover de puurheid van het kalifaat.
Hun motieven zijn politiek, hun taal is religieus. Hun radicalisme ontneemt ons de taal door te dwingen tot even radicale taal, tot een ontembare wedloop van woorden. Het antwoord op extremisme is echter niet in een extreme taal verwoorde reeks van maatregelen, hoe begrijpelijk ook uit woede en ontzetting. Verhoogde veiligheid en controles kunnen een open samenleving nooit afdoende beschermen. Met redelijkheid winnen we het niet van fanatisme, wordt vaak gezegd. Maar met onredelijkheid winnen we nog minder. En evenmin met zware maatregelen tegen hen die zich fanatiek uitlaten. Hard tegen hard is een valkuil. Redelijkheid is een zwak wapen, maar niet machteloos.
Wat het Westen altijd zijn aantrekkingskracht zal geven, is de vrijheid van denken en spreken, los van religieuze voorschriften over goed en kwaad. De moderne tijd begon juist daarmee, met het denken los van dogma’s, op basis van rede en experiment, hoe schaamteloos en ondenkbaar ook. De rede dwingt om alles te onderzoeken, ook wat God genoemd wordt, of door God gegeven. Niemand belichaamt die vrijheid van de rede meer dan de grote filosoof Spinoza, over wiens cheerem (banvloek) op 6 december een internationaal symposium wordt gehouden. Op 24-jarige leeftijd werd hij uit de Joods-Portugese gemeenschap van Amsterdam verbannen wegens „afzichtelijke ketterijen”. Waarschijnlijk sloeg die term op het gedachtegoed dat hij kort daarop zou beginnen te publiceren – over het feit dat er geen goddelijke wet bestond, en zeker niet een letterlijk door God gedicteerde wet.
Spinoza heeft zijn ban nooit aangevochten, mogelijk kwam het hem goed uit zo aan het keurslijf van de orthodoxe gemeenschap te ontsnappen. In zijn nadruk op de rationaliteit van het denken tegenover het geloof was hij zijn tijd ver vooruit. Religie kan nog steeds slecht omgaan met die alles onderzoekende, oneerbiedige, verzengende rede. De kracht van die rede is onuitputtelijk, ondanks de populariteit in bijgeloof en obscurantisme. Altijd neemt het verzet tegen de rede extreme vormen aan, omdat die rede zo verbonden is met de westerse moderniteit.
De rede is gelukkig niet ons enige wapen. Uiteindelijk bepalen rede en kunst samen onze veerkracht. Naast de emotie en de analyse kwam al snel de kunst aan het woord in Parijs. Een pianist die ‘Imagine’ speelde op straat, een gedicht dat ik zaterdag las op een winkelruit, niet ver van Place de la République: „Tegenover de lafheid van religieuze fanatiekelingen/ blijven wij rechtop en vrij/ wij zijn de lach/ wij zijn de tranen/ wij zijn de liefde/ wij zijn het leven/… Zij zullen niet winnen”.
Louise O. Fresco
NRC handelsblad, 18 november 2015