MENU

De klimaattop hoeft niet elk jaar

Tijd om de balans op te maken over de klimaattop. Niet over Sharm-el-Sheikh als zodanig, maar over dat hele circuit van massale internationale vergaderingen met hun reis- en verblijfkosten, consultants, ambtenaren en servers. Een kosten-batenanalyse is natuurlijk onzin, want internationale goodwill voor een gemeenschappelijk doel is niet in geld uit te drukken. Hier en daargaan stemmen op om een herziening van dit circuit van ieder jaar een COP, een Conference of the Parties , letterlijk het bijeenkomen van de landen die het akkoord hebben geratificeerd (in dit geval het Klimaatverdrag).

Op het eerste gezicht lijkt er weinig ruimte voor verandering. Er zit zoveel aan dit akkoord vast: een waslijst van subsidiary bodies , werkgroepen en ad-hocgroepen die allemaal een onderdeeltje van de onderhandelingen tot hun domein rekenen waarvan de uitkomsten worden uitgewerkt tot iets dat naar de echte top kan. Alles is jaren van tevoren gepland. Maar die rigiditeit valt in de categorie ‘zelf aangedaan leed’. COPs zijn veel drukker dan vroeger. Het oorspronkelijke klimaatakkoord, de United Nations Framework Convention on Climate Change, dateert van 1992. De voorbereidingen daarvoor duurden vijftien maanden. Pas na drie jaar was de eerste COP, in Berlijn.

Juist nu, direct na COP27, moeten initiatieven komen om de focus weer te leggen op concrete uitvoering. Een: temper de verwachtingen door de frequentie van de vergaderingen aan te passen. Ongeduld van jongeren en ngo’s is begrijpelijk, maar ontkent de inherente complexiteit van onderhandelingen. Roepen dat alles urgent is, brengt niemand verder. Je kunt geen dramatisch nieuwe resultaten verwachten als je elk jaar bij elkaar komt. Die twaalf maanden zijn zo voorbij en meestal valt er te weinig te rapporteren. Dat voedt het ongenoegen en daarmee het risico op polarisatie. Breng de frequentie terug tot eens in de twee jaar of nog minder vaak.

Twee: erken regionale samenwerking. Landen hebben zulke verschillende uitgangsposities dat het opgelegde keurslijf van emissiereductie binnen nationale grenzen onvoldoende werkt, of alleen met zeer hoge maatschappelijke kosten. De bijdrage aan emissiereductie blijft overeind, maar wat Nederland niet kan op zijn eigen dichtbevolkte grondgebied, kan het wel door bijvoorbeeld te investeren in zonnecentrales in Oost-Europa of Noord-Afrika, om daarmee de nationale emissies te compenseren. Dat laat onverlet de verplichting tot het vergroenen van de economie op de middellange termijn.

Drie: voeg aan de formele ‘Parties’, de lidstaten, officieel erkende ‘Partners’ toe. Allereerst multinationale ondernemingen. Landen kunnen geen internationale toevoerlijnen beheersen, terwijl juist daar grensoverschrijdende acties nodig zijn. Bedrijven kunnen dat wel. Door bijvoorbeeld de toelevering van de voedselindustrie te concentreren in gebieden met hoge opbrengsten kan meer land worden vrijgemaakt voor bos, grasland en moeras met navenante CO -opslag. Dit kan krachtiger door het bedrijfsleven worden nagestreefd dan via de afstemming van allerlei landen onderling.

Vier: geef daarnaast grote steden, waar binnenkort tweederde van de wereldbevolking woont, ook een rol als Partner. Steden zijn vaak daadkrachtiger en staan dichter bij de burgers zodat niet gewacht hoeft te worden op nationale coördinatie.

Vijf: maak compensatie van klimaatschade afhankelijk van realistische plannen tot adaptatie. Uitbetalingen zonder werkbare plannen zijn een vrijbrief voor willekeur en corruptie. Het voorbeeld van Pakistan is onthullend. De schade door noodweer was enorm, maar het land had, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Bangladesh, nauwelijks geïnvesteerd in beschermende maatregelen. Adaptatie, bijvoorbeeld tegen overstromingen maar ook om steden aan te passen, is urgent. De combinatie van compensatie- en adaptatiefondsen ligt voor de hand.