De echte stresstest
Goed. We krijgen dus een rechts kabinet met gedoogsteun van de PVV, althans zo ziet het er naar uit op het moment dat ik dit schrijf. Het blijft onbegrijpelijk dat de PvdA de optie van een breed kabinet met VVD en CDA (en eventueel D66) heeft willen boycotten uit partijpolitieke kortzichtigheid, in plaats van zich in te zetten voor het algemeen belang in een tijd dat bezuinigingen en sociale onzekerheid dat vereisen. Ik hoop dat ooit nog eens onthuld zal worden in de autobiografie van deze of gene dat achter die houding in feite heel nobele motieven schuil zijn gegaan, zodat mijn vertrouwen in onze meerpartijendemocratie zich weer wat kan herstellen en ik nooit meer stiekem zal verlangen naar Groot-Brittannië… (ja, ik weet het, alles is er onvergelijkelijk anders, en Labour is een wespennest, maar toch, zoals daar in vijf dagen een werkbare centrum-rechtse coalitie is ontstaan, daar kun je jaloers op worden).
Dus wat nu? Je kunt je allerlei rampenscenario’s voorstellen, vooral bij die gedoogsteun en de verbale acrobatiek die dat zal opleveren (denk aan ‘selectief plaatselijk hoofddoekjesgedoogbeleid’). Het blijft ook even onbegrijpelijk dat VVD en CDA denken dat deze constructie echt een stabiele regering oplevert. Zelfs al zou de PVV in een aanval van ongebruikelijke mildheid er af en toe beleefd het zwijgen toe doen, dan nog moet je als regering geen bezuinigingen willen doordrukken als de andere helft min één van het parlement tegen zou zijn. Sociaal-economische hervorming, want daar hebben we het over, vraagt draagvlak. Regeren is niet zozeer vooruitzien, maar opzij zien: naar degenen die buiten de mainstream van de samenleving vallen, die zich gemarginaliseerd voelen, en naar datgene wat niet zichtbaar is en geen prijs heeft en ook geen stem. Een minderheidskabinet dat onvoldoende breed is en gevangen zit in een keurslijf, zet aan tot cynisme en onverschilligheid bij de burgers. Maar goed. Laten we optimistisch zijn, want er lopen gelukkig ook heel verstandige mensen in de VVD en het CDA rond die niet uitsluitend uit zijn op macht en wellust.
Zover is het nog niet, want eerst moet er nog geformeerd worden. In al die zorgwekkende dossiers van woningmarkt, fiscale hervorming, gezondheidszorg, arbeidsmarkt en noem maar op zal het passen en meten zijn om een uitweg te vinden, hoewel er in ieder geval werkgevers en werknemers op een aantal punten goede wil hebben getoond. Maar het gaat mij eigenlijk om dat ene piepkleine dossier in die grote stapel onderwerpen dat wel eens tot pars pro toto kan worden voor het welslagen van de coalitie en van het gedogen. Een dossier dat zo irrelevant lijkt dat geen enkele partij, in welke coalitie dan ook, er ooit een zwaargewicht op heeft gezet, maar altijd een minder belangrijk of relatief jong Kamerlid, opvallend vaak een nogal onervaren vrouw. Een dossier dat gezien wordt als een speeltje, een snoepje om bepaalde groepen zoet te houden en om de grote buitenwereld te laten zien dat er, hoe er ook verder geregeerd wordt, op dit punt in ieder geval sprake is van sociale betrokkenheid, wat zeg ik, van oprechtheid.
Ik heb het natuurlijk over dat dossier met die onmogelijke en volledig achterhaalde naam, ontwikkelingssamenwerking. Juist omdát de aandacht van de coalitie gericht zal zijn op de grote hete hangijzers in het sociaal-economische vlak, kan het dossier ontwikkelingssamenwerking wel eens de echte stresstest worden – daar kan men zich immers nog meningsverschillen veroorloven, elders moet men veel omzichtiger te werk gaan. De pot van vijf miljard is niet te versmaden als het gaat om bezuinigen. En een makkelijk doelwit. Ook al heeft Nederland zich aan allerlei internationale afspraken gecommitteerd, andere donorlanden halen de norm bij lange na niet, en nog erger, de ontvangende landen maken er helemaal een potje van, zoals de Afrikaanse landen die telkens maar weer beloven 10 procent van hun begroting aan landbouw en voedsel te besteden. Het zal niet eenvoudig zijn een gulden middenweg te vinden tussen het reduceren van het percentage van het bnp tot bijna niets van de PVV, het sterk terugdringen ervan door de hulp grotendeels te verengen tot steun aan het bedrijfsleven in ontwikkelingslanden van de VVD en de optimistische aspiraties van het CDA om zich op allerlei nieuwe terreinen te begeven zoals energie en afval.
Langs vergelijkbare lijn als het CDA heeft de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid gepleit voor een ontwikkelingssamenwerking die zich richt op het opvangen van de effecten van globalisering. Dat is zeker relevant, maar ten diepste gaat het over veel meer. Ontwikkelingssamenwerking gaat over onze relatie tot de lage- en middeninkomenslanden, over een visie op wat de toekomst van onze wereld bepaalt. Dat zijn de krachten van een nog steeds groeiende wereldbevolking, een expanderende wereldmarkt, van grootschalige arbeidsmigratie, ongelijke kansen en een toenemende druk op natuurlijke hulpbronnen, de daaruit volgende noodzaak om in ecologisch verantwoorde technologie te investeren en de urgentie van internationale afspraken op allerlei gebied, van arbeidsvoorwaarden tot landbouwprijzen. Dat vereist internationale samenwerking met respect voor alle lidstaten van de Verenigde Naties. Wie, zoals de PVV, de islam als schadelijke politieke ideologie bestempelt, weet niet hoe hij zich moet verhouden tot de wereld. De werkelijke stresstest van deze coalitie zal worden afgemeten aan hoe wij bij een worst casescenario van groeiend nationalisme en internationale spanningen onze openheid en betrokkenheid bij de rest van de wereld handhaven. Dat juist ons vertrek uit Uruzgan tot de val van het vorige kabinet leidde, is in dit licht symbolisch.
Louise O. Fresco
NRC handelsblad 3 augustus 2010