Darwin zou het nu ook samen doen

We moeten het hebben van onze collectieve intelligentie en intellectuele uitwisseling

In 1839 ontving Charles Darwin een uitvoerige brief van de Duitse geograaf Alexander von Humboldt (in het Frans) waarin deze tal van eigen observaties over klimaat en soorten toetst aan die van Darwin. In de loop van zijn leven verstuurde Charles Darwin 6.500 brieven en ontving er 7.500. Hij correspondeerde met alle grote Europese geleerden van zijn tijd. Darwin werkte echter, zoals zijn tijdgenoten, grotendeels alleen en met eigen geld. Zijn correspondentie, nu in een digitaal archief (www.darwinproject.ac.uk), laat echter zien hoezeer uitwisseling met anderen van belang was voor zijn ideeënvorming. Sommige brieven, zoals die van Humboldt, waren in feite een wetenschappelijk artikel avant la lettre.

Sinds de tijd van Darwin is er veel veranderd. Wetenschap is steeds meer samenwerking geworden, en steeds vaker is het geld voor die samenwerking de doorslaggevende factor. Een van de best bewaarde geheimen van de Europese integratie is het succes van de wetenschappelijke samenwerking. Dat succes bestaat uit verschillende dimensies. Ten eerste is er serieus geld beschikbaar voor wetenschap en innovatie. Het programma Horizon 2020 heeft 80 miljard te verdelen over zeven jaar. Open toegang tot wetenschappelijke publicaties is daar onderdeel van.

Het Europese kaderprogramma bereikt zijn zevende vijfjarenfase. De Europese academies voor wetenschap werken samen, net als nationale financiers. Er zijn beurzen voor onderzoekers en er bestaan tal van Europese instituties voor wetenschap, zoals de European Science Foundation en de European Research Council, die zich richten op onderzoekers van de hoogste kwaliteit en bedragen uitkeren die in de miljoenen kunnen lopen. Het belangrijkste: de financiering dwingt landen samen op te trekken, waardoor een groot aantal instellingen wordt blootgesteld aan geavanceerde methoden van werken. Dat laatste slaat niet alleen op moderne apparatuur, maar ook op de beoordeling van staf en het scheiden van politiek en wetenschap. Ik heb ooit in het wetenschappelijke bestuur gezeten van een Spaanse onderzoeksorganisatie en zal niet de verbazing van mijn medebestuursleden vergeten toen ik vertelde dat je in Nederland geen lid van een partij hoefde te zijn om het te schoppen tot instituutsdirecteur.

Punten van zorg ontbreken niet, zoals de Europese bureaucratie. Ook al wordt gestreefd naar vereenvoudiging, wetenschappers zijn veel tijd kwijt aan het opstellen van aanvragen. Toegewezen gelden worden aan strikte controle onderworpen. Ook bestaat er een meestal onuitgesproken conflict tussen kwaliteit en evenredige verdeling: als kwaliteit de enige norm was, dan zouden rijke landen het meeste geld krijgen omdat zij meer en langer in wetenschap hebben geïnvesteerd. Dit wordt deels opgevangen door speciale stimuleringsprogramma’s voor minder bedeelde landen. Tot slot steunt het hele systeem van beoordeling en toekenning van fondsen grotendeels op het vrijwillige werk van onderzoekers die elkaar beoordelen. Gezien de procedures is het niet denkbeeldig dat de bereidheid om tijd te investeren in dit peer review systeem afneemt. Hiervoor is geen eenvoudige remedie, omdat het honoreren van vrijwillige beoordelingen het systeem veel duurder zou maken.

Dit zijn muizenissen vergeleken bij de resultaten. Onderzoek is geen kwestie meer van vermogende individuen, zoals in Darwins tijd, en ook geen nationale activiteit, maar een spinneweb van instellingen en onderzoeksgroepen. Zonder Europa geen goed onderzoek, zonder onderzoek geen sterk Europa. We moeten het hebben van onze collectieve intelligentie en intellectuele uitwisseling. Daarin zit de crux: in een Europese bevolking van 500 miljoen mensen is de basis voor de toptalenten en creativiteit veel breder dan in een land met zeventien miljoen.

Louise O. Fresco
NRC handelsblad 23 april 2014