MENU

Bomen, een decemberverhaal

Solidariteit en onbaatzuchtigheid zijn woorden geworden die je niet meer zonder gêne kunt uitspreken

We verzuchten graag dat de donkere decembermaand, sinds mensenheugenis de maand van verlangen naar licht, warmte en gemeenschap, tegenwoordig is verworden tot een inhoudsloos koop- en overeetfestijn. De jaarlijks groeiende sinterklaas- en kerstuitgaven stemmen inderdaad niet vrolijk, alle kleurige kerstbomen ten spijt. Alleen geld maakt blijkbaar nog gelukkig, als een groeiend onbehagen over de wereld ertoe leidt dat de burger allereerst en vooral met zichzelf bezig is. Zonder dat we het goed in de gaten hebben, is Nederland bezig te belanden in een fase van ontsolidarisering.

Natuurlijk, ook dit jaar zijn er weer kerstacties voor minder bedeelde landgenoten, mensen die vrijwillig tijd en middelen beschikbaar stellen en jongeren die zich vol optimistisch elan inzetten voor een ‘betere wereld’, wat dat ook moge zijn, maar er is iets veranderd. De verantwoordelijkheid voor andere generaties, ouder of jonger, voor mensen in andere landen, arm en rijk – die verworvenheden blijken niet meer heilig en vanzelfsprekend. Ze worden hier en daar nog met de mond beleden, maar wie wil echt weten wat er gebeurt in Haïti of de Soedan? Na ons, ver van ons de zondvloed! Solidariteit en onbaatzuchtigheid zijn woorden geworden die je niet meer zonder gêne kunt uitspreken. Bij ontwikkelingshulp gaat het nu om eigenbelang. Daar is ook niet altijd iets tegen, al verliezen we zo wel het besef dat onze bevoorrechte situatie altijd verplichtingen met zich meebrengt.

Daarom een kort verhaal over onbaatzuchtigheid, waarvan het tweede deel zich afspeelt in een land dat uitsluitend associaties oproept met willekeur, mishandeling en burgeroorlogen en waar de situatie alleen maar verslechtert. In 1990 was een kwart van de bevolking ondervoed, nu 69 procent. Zijn geschiedenis kan niet anders dan tragisch worden genoemd. Ik heb het over de Congo, onlangs nog meeslepend beschreven door David van Reybrouck. Ook buiten het beruchte Oost-Congo, waar milities miljoenen slachtoffers hebben gemaakt, bevinden zich vergeten bevolkingsgroepen die ‘slechts’ lijden onder diamantsmokkel, corruptie en criminaliteit. Ten zuiden van de regenwouden van de Congorivier in de Bandundu strekken zich over honderden kilometers onvruchtbare hoogvlaktes uit. De bewoners behoren tot de allerarmsten, hun oogsten tot de laagste ter wereld. Het is een grauw landschap van taai gras met hier en daar een dorp in de diepe rivierdalen.

Juist daar is iets ontstaan wat iedereen onmogelijk had geacht. Als een fata morgana doemt bij het plaatsje Feshi een dicht bos op van tientallen soorten bomen. Dit is het geduldige werk van één man, Robert Maistriau, een plaatselijke zakenman die decennialang experimenten uitvoerde om zaden en teeltwijzen te vinden waardoor zijn bomen konden overleven. In veler ogen was hij een zonderling die zijn geld in een bodemloze put gooide en die lokale mensen opleidde voor een onmogelijke zaak. Als je hem vroeg waarom hij dit deed, haalde hij zijn schouders op en zei hij dat hij erin geloofde, dat iemand moest laten zien dat het anders kon.

Niet lang geleden stierf Maistriau. Toen pas ontdekten buitenstaanders het eerste deel van zijn verhaal, dat alles in een scherper licht stelt. In de nacht van 19 april 1943, hij was toen 22, stapte hij in Brussel op de fiets met twee van zijn vrienden, net als hij leden van het studentenverzet. Zonder licht fietsten ze zo’n veertig kilometer, naar het Vlaamse dorpje Boortmeerbeek. Daar legden ze op de treinrails een lamp, gewikkeld in een rode doek. Liggend op het talud wachtten ze op de trein, die een noodstop maakte. Maistriau was er als eerste bij: met zijn nijptang forceerde hij de deuren van de dichtstbijzijnde wagon. Terwijl zijn kameraden de Duitse bewakers beschoten, lukte het Maistriau om nog een wagon te openen. Meer dan tweehonderd van de 1.631 Joden op het transport konden ontsnappen uit de trein, die op weg was naar Auschwitz. Toen de Duitsers te dichtbij kwamen, sprongen de drie op hun fietsen en verdwenen ze tussen de velden. Het was de eerste en enige overval door een verzetsgroep op een trein die op weg was naar de concentratiekampen.

Een jaar later werd Maistriau opgepakt en gedeporteerd naar Buchenwald en Bergen-Belsen. Na zijn bevrijding, in 1945, besloot hij niet in Europa te blijven, maar een nieuw leven op te bouwen in de Congo. Hij werd handelaar en bleef er wonen, ondanks alle tegenwerking en onteigeningen, en plantte zijn bossen, juist omdat iedereen dacht dat het onmogelijk was.

Maistriaus leven ligt tussen de bomen – één boom in Yad Vashem en 260.000 in de Congo. Sinds zijn dood staat het bos nog fier in Feshi, maar geld voor onderhoud en nieuwe aanplant is er niet, er wordt illegaal gekapt en naar het hout is geen vraag, omdat de bewoners te arm zijn. Niemand heeft de moed zijn werk voort te zetten. Daarmee zal de erfenis verdwijnen van de man die niet wilde buigen voor uitzichtloosheid of eigenbelang.

Louise O. Fresco
NRC handelsblad 22 december 2010