Bloed en rituelen
Het gaat niet om het onverdoofd slachten alléén
Vandaag heeft de Tweede Kamer het wetsvoorstel van de Partij voor de Dieren besproken om rituele slacht zonder verdoving te verbieden. Of, om precies te zijn, de uitzonderingspositie van islamitische en Joodse slachters op te heffen. Onverdoofd slachten is namelijk wettelijk verboden, behalve dus voor deze twee groepen.
In eerste instantie gaat het om een eenvoudige tegenstelling: dierenleed tegenover traditie. De Partij voor de Dieren stelt dat vrijheid van godsdienst weliswaar een groot goed is, maar niet mag leiden tot „extra en onnodig dierenleed”. Onverdoofd slachten is, zo stellen voorstellers van het wetsvoorstel, wreed.
Nee, zeggen de vertegenwoordigers van de joodse en van de islamitische gemeenschap, kosher en halal vlees vormen een onmisbaar onderdeel van onze identiteiten. Onze godsdiensten verbieden nu eenmaal de verdoving, en het dier lijdt niet meer op onze manier dan mét verdoving.
Maar wie hier verder over nadenkt, loopt tegen steeds meer complicaties aan. Eerst het dierenleed, met excuses voor de bloederige details. Tegenover de positie van de PvdD dat doodbloeden wreed is, stellen de Joodse en islamitische slachters dat het dier bijna onmiddellijk sterft na het doorsnijden van de halsslagader en de luchtpijp en dus bijna niets voelt. Binnen dertig seconden verliest het eenderde van zijn bloedvolume. Bovendien, hoe diervriendelijk is de conventionele manier van verdoven in slachthuizen met een elektrische schok of een klap of de kop? Volgens het joodse en islamitische ritueel staat juist het dierenwelzijn centraal: het dier wordt een dag voor de slacht afgezonderd op een rustige plaats, het slachtmes mag niet geslepen worden binnen het gezichtsveld van het dier en het mag ook niet getuige zijn van de slacht van een ander dier. Anders gezegd, dierenwelzijn is niet uitgevonden door de PvdD maar al veel eerder door rituele slachters.
Omgekeerd is ook de kwestie van de traditie en de godsdienstvrijheid niet eenvoudig. Die is niet in het geding, zegt de PvdD, want afgezien van de verdoving kan alles onveranderd blijven. Nee, reageert met name de orthodox-joodse gemeenschap, de kasjroet stelt dat het dier niet verdoofd mag zijn. Voor de orthodoxe traditie moet ieder detail letterlijk nageleefd worden.
Toch is, met alle respect, een beroep op de traditie als argument om ritueel slachten in stand te houden niet sterk. Er bestaan talloze religieuze tradities die wel degelijk zijn geëvolueerd, denk maar aan de verbeterde positie van vrouwen. Traditie is essentieel voor de identiteit, maar niet onveranderlijk. Daartegen hebben de voorstanders van het afschaffen van ritueel slachten nog een argument: wie vindt dat vlees van verdoofde dieren haram of treife(niet kosher) is, moet maar vegetarisch eten.
Idealiter wordt in het jodendom en in de islam de rituele slachter opgeleid om het dier met respect te behandelen en het lijden voorafgaand aan de slacht te vermijden. In de joodse traditie wordt hierop in principe streng toezicht gehouden. Maar tussen voorschrift en toepassing bestaat vaak een kloof. Er is weinig objectief vergelijkend onderzoek naar hoe het de dieren werkelijk vergaat, noch of er in de praktijk verschil bestaat tussen islamitisch en joods slachten. Daar komt de vraag bij of een dier meer stress ervaart voorafgaand aan de slacht in het wettelijk toegestane systeem, dan bij de rituele slacht. Een dier dat kalm is en met kalmte benaderd wordt, moet minder stress voelen dan dieren die aan de lopende band het slachthuis in gedreven worden. Het wetsvoorstel gaat er dus aan voorbij dat het niet alleen gaat om onbedwelmd slachten, maar om de hele manier waarop het dier behandeld wordt.
Numeriek is ritueel slachten een onbetekenende kwestie, het gaat om minder dan 1 procent van het aantal geslachte dieren in Nederland (het aantal dieren dat volgens joodse ritus geslacht wordt, bedraagt minder dan 1 promille van het totaal, volgens het Nederlands Israëlitisch Kerkgenootschap). Hoewel je kunt en moet stellen dat ieder dier dat lijdt, er een te veel is, roept dit toch de vraag op of het de indieners van het wetsvoorstel vooral om de symboliek gaat. Wie in alles politiek opportunisme ziet, vraagt of het niet goed uitkomt om twee bevolkingsgroepen te marginaliseren op basis van geloof, waarvan er minstens een toch al op wantrouwen mag rekenen bij een deel van de kiezers.
Wie verder kijkt dan Nederland, ziet de relativiteit van de wet. Het verbieden van onverdoofd slachten hier heeft als gevolg dat het vlees dat uit het buitenland geïmporteerd zal worden. Slechts in enkele landen is onverdoofd slachten verboden, zoals in Finland en Nieuw-Zeeland, niet toevallig landen zonder noemenswaardige islamitische en Joodse minderheden. De kans dat de omstandigheden van de dieren in stallen en slachterijen elders ongunstiger zijn dan hier, is verre van denkbeeldig. Het kan toch niet de bedoeling zijn wij een land worden dat zijn handen in onschuld wast door kwalijke zaken binnen onze landsgrenzen te verbieden, terwijl we ervan profiteren dat ze daarbuiten zijn toegestaan?
Het is hypocriet om op deze gratuite wijze tegen kernenergie, megastallen en ritueel slachten te zijn – om maar een paar recente onderwerpen te noemen. Als Nederland werkelijk de discussie over dergelijke controverses verder wil helpen, dan moeten we over onze grenzen heen kijken en in internationaal verband handelen. Wat betreft de dierlijke productie is er genoeg aanleiding tot bezinning in Nederland en elders. In ieder geval kan de huidige mix van emoties en tegenstrijdige onderzoeksresultaten en het daaruit voortvloeiende welles-nietesdebat geen basis zijn voor een wetsvoorstel.
Louise O. Fresco
NRC handelsblad 13 april 2011