Ander klimaat dwingt landbouwrevolutie af
In de publieke discussie over het klimaat en de energietransitie is de landbouw- en voedselsector tot nu toe onderbelicht gebleven. Dat is opmerkelijk, want de vraag welk voedsel we produceren (en hoe) heeft evenveel dagelijks belang als, zeg, vervoer of cv-ketels. Volgens het regeerakkoord moet in de landbouw en door slimmer landgebruik 3,5 Mton (megaton, of miljard kilo) minder CO2-equivalenten worden geproduceerd tot 2030.
Dat idee is helder. Je kunt bijvoorbeeld alle mest vergisten; dat levert volgens het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) al 4,7 Mton op, tegen een kostprijs van 200 euro per ton. Dat is minder dan de helft van de kosten voor het verminderen van de CO2-uitstoot door het verkeer.
Maar het is onverstandig te denken dat daarmee het verhaal af is. ‘Klimaat’ treft iedereen en gaat over veel meer dan het beperken van de uitstoot, of het bouwen van een paar vergisters. Het gaat om wat wij straks eten, hoe en waar we ons voedsel produceren en hoe extra CO2 opgeslagen kan worden via de graslanden en bosbouw.
Klimaatverandering uit zich allereerst door consistente, meetbare verschuivingen in het lokale weer. Dergelijke veranderingen in het weer zagen we eerder, zoals de zogeheten Kleine IJstijd in de zestiende eeuw. Minder bekend is dat alleen dankzij hoge temperaturen en gunstige regenval in Noord-Afrika en de Nijldelta Rome het beroemde brood bij de spelen kon uitdelen.
Voor de komende eeuw wordt door opwarming op het noordelijk halfrond landbouw op hogere breedtegraden mogelijk, met grote geopolitieke gevolgen voor de onafhankelijkheid van de Chinese en Russische voedselvoorziening. Tegelijk komen Engelse wijn en Zweedse tarwe in zicht. Koudwatervis schuift op naar het noorden, schaal- en schelpdieren uit warmer water worden minder schaars. Opwarming gaat rond de Middellandse Zee gepaard met droogte. Waterschaarste leidt daar nu al tot veranderingen. Olijf en citrus zullen minder opbrengen. In tropische gebergtes worden arabicakoffie en thee juist bedreigd door hogere temperaturen. Waar luchtvochtigheid toeneemt, kunnen schimmels en ziekten meer schade veroorzaken.
Die verschuivingen hoeven niet altijd onoverkomelijk te zijn. Niet het lokale weer maar de internationale handel bepaalt wat we eten, althans voor rijke consumenten. De tijd dat we eten wat de pot (lees: het seizoen) schaft, is allang voorbij. Veel hangt af van de schaal van de veranderingen. Gelijktijdige droogte in grote productielanden als de VS, Rusland en Brazilië, veroorzaakt fluctuaties op de mondiale markten. Die treffen arme consumenten het hardst.
Aanpassingen zijn nodig: zoals gewassen die beter tegen droogte en brak water bestand zijn, bijvoorbeeld gerst of zilte groenten. In sommige gebieden zal geen land- en tuinbouw meer bestaan zonder kostbare irrigatie. Hergebruik van water wordt het devies. Waar dat onbetaalbaar is, zal het banenverlies in de landbouwsector ernstige gevolgen hebben: in het Midden-Oosten en delen van Afrika.
Het verminderen van broeikasgassen betekent buiten Nederland bijvoorbeeld het aanpassen van de natte rijstteelt, een belangrijke bron van methaan. Over de gehele keten gerekend is energiebesparing in transport, koeling en verhitting onvermijdelijk. Het vermijden van afval draagt trouwens ook enorm bij: 6 procent van de Europese uitstoot komt op rekening van verspild voedsel. Veranderingen in voedingspatronen zijn een onbekende factor. Minder vlees betekent minder voer. Meer groenten betekent meer water, en waarschijnlijk ook meer verspilling. En wie weet wat verminderde suikerconsumptie in rijke landen doet.
Het laat bij elkaar zien hoe uiteenlopend de effecten van klimaatverandering zijn. Alleen al daarin helderheid scheppen voor landbouw en voeding lijkt me een noodzakelijk onderdeel van de uitwerking van het klimaatakkoord.
Louise O. Fresco
Column NRC handelsblad, 7 mei 2018