MENU

Als ieder woord een mijnenveld is

Neem het geval van prof. Joseph Epstein die in The Wall Street Journal (12/12/2020) een stuk schreef ( Is there a doctor in the White House? ) over het gebruik van de titel ‘doctor’ door Jill Biden, de vrouw van. De titel zou volgens hem voorbehouden moeten zijn aan medici, en niet gebruikt moeten worden voor iets als onderwijskunde. Epstein werd overladen met zo’n 5.000 reacties, vooral beschuldigingen van vrouwenhaat met verwijzingen naar zijn psyche en genitaliën. Politieke en mediapersoonlijkheden namen het massaal op voor dr. Biden, vaak zonder kennis van zaken (Whoopi Goldberg dacht dat zij een goede surgeon general zou zijn). Zijn universiteit haalde Epsteins pagina van de website.

Neem het geval van Blake Bailey, de biograaf van Philip Roth. Aanvankelijk werd de biografie goed ontvangen ondanks enige kritiek op de voyeuristische beschrijvingen van Roths omgang met vrouwen. Kort na publicatie werd Bailey door twee vrouwen van aanranding beschuldigd en van ongepast gedrag jegens studenten. De uitgever, Norton, nam onmiddellijk het boek uit de handel (al blijft het beschikbaar buiten de VS), omdat verantwoordelijkheid tegenover auteurs in evenwicht moet zijn met „ons besef van het historisch falen van onze natie om voldoende te luisteren naar de stemmen van vrouwen en minderheden en die te respecteren”. Zijn agent liet hem vallen. Bailey heeft de beschuldigingen ontkend.

De gevallen van Epstein en Bailey – een boutade van achthonderd woorden tegenover achthonderd doorwrochte pagina’s, een 83-jarige tegenover iemand van 58 – hebben meer gemeen dan op het eerste gezicht lijkt. Bij Epstein kun je spreken over misplaatste humor in een overigens gezaghebbende krant, bij Bailey over serieuze, zij het onbewezen aantijgingen met enorme gevolgen. Uiteraard gaat het hier niet aan de reacties van de mogelijke slachtoffers (Bailey) en de gekwetsten (Epstein) te kleineren. Wat beide verbindt is de dringende vraag hoe we hierover nog kunnen praten als ieder woord een mijnenveld is.

Vaak is de reactie dat je tegenwoordig ‘niets’ mag zeggen. Dat daarom Bailey noch Epstein verdediging verdienen – of dat als ze die verdienen, ze die niet of nauwelijks zullen krijgen. Daarmee slaat de discussie dood over de legitieme vraag hoe we een constructief gesprek over #metoo kunnen voeren. Vooral moeten we durven vragen hoe #metoo zich verhoudt tot de vrijheid van meningsuiting. De liberale houding dat alles gezegd mag worden gaat immers voorbij aan de erkenning van reëel bestaande en ervaren vormen van misogynie en misbruik. Wie zwijgt uit angst het verkeerde te zeggen, helpt de samenleving, de slachtoffers noch de beschuldigden verder.

Dat geldt zeker bij een escalerende maatregel als een boek uit de handel nemen. Moet een boek verdwijnen omdat de auteur een abject persoon zou kunnen zijn? Mag een fascistische auteur (opnieuw) worden uitgegeven? Een paar jaar geleden besloot Gallimard de heruitgave van de antisemitische pamfletten van Céline stop te zetten vanwege de onmogelijkheid om hierover rustig te debatteren.

Wat moeten we doen om op verantwoorde wijze de aantasting van de vrijheid van meningsuiting te voorkomen? Het minste is het instellen van een onafhankelijke commissie die via hoor en wederhoor tot een afgewogen oordeel komt. Zijn de beschuldigingen juist en wat zijn de mogelijke consequenties? Voor het censureren van boeken kan alleen in extreme gevallen zoals bij Céline een rechtvaardiging bestaan.

Hoor en wederhoor gedijen echter pas in een klimaat van mildheid en luisteren. Mededogen met slachtoffers, zeker. Maar ook niet direct veroordelen, niet aannemen dat de ander a priori van kwade wil is. Het lijkt moeilijker dan ooit.

Louise O. Fresco
NRC Handelsblad 17 mei 2021