MENU

Alarmisme helpt biodiversiteit niet

Na het klimaat is het de beurt aan de conferentie over biodiversiteit, een van de andere internationale overeenkomsten die voortkwamen uit de Earth Summit, in 1992 in Rio. Het onderwerp zal u niet ontgaan zijn, alleen al deze krant opende vorige week met een paginavullende kop over „massa-extinctie” . De secretaris-generaal van de VN riep op tot een „vredesverdrag met de natuur”. Immers, de mensheid zelf is volgens hem een „wapen van massale vernietiging” geworden. Elders is sprake van „de laatste kans” voor de natuur, en ecologische „meltdown”. In 2050 moet een gedeelde visie op het „leven in harmonie met de natuur” zijn gerealiseerd. Als we de dubbele crisis van klimaat en biodiversiteit, de „bepalende crises” van onze tijd, niet aanpakken hebben we „geen planeet meer om op te leven”.

Zo algemeen gesteld is er geen speld tussen te krijgen: alles op aarde is natuur en daar is de mens van afhankelijk. Zonder andere soorten geen mensen. Net als andere soorten plegen mensen een aanslag op de natuur, zij het op een ingrijpende schaal en in een oogwenk. Maar ongekend is de drastische invloed van een soort of groep niet: toen 2,7 miljard jaar geleden cyanobacteriën (blauwalgen) overgingen op een andere stofwisseling, kwam er zuurstof in de atmosfeer met fundamentele gevolgen voor al het leven.

Toegegeven, de overeenkomst met biodiversiteit heeft het grote nadeel dat er niet een overzichtelijke maatstaf is, zoals CO , gekoppeld aan een al even overzichtelijk doel (2 graden of 1,5 graad opwarming), noch alomvattende meetreeksen zoals voor broeikasgassen.

Met deze oorlogstaal is de overtreffende trap bereikt: na massavernietiging is er immers niets meer. Daarmee wordt de mens nadrukkelijk en onterecht buiten het ecosysteem aarde geplaatst. Hoe goed bedoeld mogelijk ook, deze citaten illustreren voornamelijk onmacht (hoewel een cynicus kan tegenwerpen dat ze de organisaties die deze onderwerpen in hun portefeuille hebben goed uitkomen). Alarmistische generalisaties zijn effectief noch in alle opzichten correct. Bovendien ontslaan ze de gebruiker van iedere verplichting tot nuance en zorgvuldigheid.

Het gevolg is het klakkeloos herhalen van gevestigde standpunten. Het lijkt alsof er geen vraag mag worden gesteld, laat staan iets positiefs over biodiversiteit mag worden gezegd. Neem de nadruk op soorten die verdwijnen. Zonder de context dat ecosystemen niet per se minder weerbaar zijn als soorten elkaar vervangen, zijn losse verhalen over aantallen individuen of soorten (ook nogal eens door elkaar gehaald) onbegrijpelijk. Sterker nog, het bevorderen van de ene soort kan funest zijn voor andere.

De vaak geciteerde conclusie over de teruggang van insecten die niet meer op Nederlandse autoruiten terechtkomen, bijvoorbeeld, vermeldt niet dat dit Duitse onderzoek methodologisch in twijfel is getrokken omdat er geen goed vergelijkingsmateriaal is. Ook hier moet je de context bekijken, en blijkt de situatie moeilijk te interpreteren. In de jaren zeventig werden op grote schaal zware chemicaliën in de landbouw ingezet en zou je dus juist lage insectenpopulaties verwachten. Misschien zijn juist de huidige lage aantallen een bewijs van de effectieve bescherming van de vogelstand die zich tegoed doen aan insecten.

Nuchter taalgebruik en heldere actie zijn geboden. De kern van biodiversiteitsbehoud is het voorkomen van verdere vernietiging van ecosystemen door kap en vervuiling van bodem, lucht en water: het concentreren van wat de mens nodig heeft op zo min mogelijk land met zo efficiënt mogelijke inzet van middelen. Dat kan en is heel wat nuttiger dan spreken over „wapens van massavernietiging”. Dat miskent het historische feit dat mensen zich aanpassen en leren van hun fouten.