NRC Handelsblad

Kijk niet weg van de honger in Jemen

Column
Louise O. Fresco

Het zijn dezelfde beelden als destijds. Een kind. Wijdopen, schitterende ogen die veel te groot zijn in verhouding tot het gezicht, de blik ongefocust in de verte alsof het niets meer ziet. Het rode, rechtop staande schaarse donshaar, de huidplooien die te ruim vallen om de armpjes, de absurd grote bolling van de buik met daaronder die magere beentjes, het scheenbeen messcherp boven de spierloze kuiten en de gezwollen voetjes. Zo ziet acute honger eruit, zo wordt een kinderlichaam uitgemergeld als het onvoldoende calorieën en eiwitten krijgt.

De beelden zijn identiek aan de foto’s uit Biafra, de eerste uitgebreid in beeld gedocumenteerde hongersnood, ruim vijftig jaar geleden. Die hongersnood trof mij zo dat ik uiteindelijk besloot in Wageningen te studeren en sindsdien een belangrijk deel van mijn leven besteed heb aan de vraag hoe hongersnood, armoede en de gevolgen daarvan voor mens en milieu te voorkomen zijn.

Ik had niet gedacht dat we in 2018 zulke beelden opnieuw zouden zien. Jemen is niet de enige plek op aarde waar nu kinderen sterven van de honger. Maar op deze schaal is hongersnood vandaag de dag uniek. Sinds 2015 zijn in Jemen minstens 85.000 kinderen dood gehongerd. De VN schat het aantal mensen in het land dat met voedseltekort wordt bedreigd op 14 miljoen. De Jemenitische hongersnood is bewust gecreëerd, als wapen. Honger en armoede treffen de kwetsbaren die niet weg kunnen of juist al op de vlucht zijn.

Wie honger heeft, kan niet denken. Wie honger heeft, kan alleen maar dááraan denken, aan die knagende pijn, die angst voor de leegte, aan het gevecht om een handvol graan, een broodkorst. Wie honger heeft, gaat slapen gevuld door de zorg voor het eten van morgen. Honger vult het brein, ook letterlijk: een lege maag geeft het signaal ‘honger’ aan het brein. Vergeet heel even het effect van honger op de ouders, hun machteloosheid en schaamte. Maar een kínd met honger in de eerste levensjaren heeft voor altijd een fysieke en cognitieve achterstand, om over het psychologische trauma maar te zwijgen. Geen kind zou daarvan het slachtoffer mogen zijn.

De honger van anderen is moeilijk onder ogen te zien. De meeste mensen willen er liever niets mee te maken hebben. Je kunt er als eenvoudige burger immers niets aan doen. Het is de schuld van de strijdende partijen, nietwaar. En bovendien kun je die ngo’s allemaal niet vertrouwen. Een druppel op de gloeiende plaat, of erger. „Het liefst zou ik met die oorlog helemaal niets te maken willen hebben. Kop in het woestijnzand steken en shi’ieten en sunnieten laten knokken tot de laatste erbij is neergevallen”, zo worstelt ook Max Pam (de Volkskrant, 20 november).

Wanneer is een situatie wanhopig genoeg? Nu dus. Doe iets, waarde lezer. Geef aan organisaties als Unicef, Artsen zonder Grenzen, Flying Doctors, Save the Children, Global Alliance for Improved Nutrition (GAIN), Mercy Corps, het Rode Kruis of de Rode Halve Maan, of welke organisatie je maar geschikt lijkt. Ik ken alle terechte en onterechte bezwaren, ze zijn voorspelbaar. De genoemde organisaties zijn verre van perfect, en er kan ter plekke geld aan de strijkstok blijven hangen. Voedselhulp kan als wapen gebruikt worden door rebellen, of op de zwarte markt verkocht worden.

Maar toch: doe iets, laat dit niet passeren. Zwijg niet, kijk niet weg. Vergoelijk niet. Alleen al voor jezelf, want onverschillig wegkijken bij het lijden van anderen ondermijnt je eigen menselijkheid. Nooit meer Biafra of Jemen, zo simpel is het.


Deze column is verschenen in NRC handelsblad op 3 december 2018