NRC Handelsblad

De mens, een prestatiemachine

Column
Louise O. Fresco

Niet toevallig wordt de Tour de France vaak een titanenstrijd genoemd, een strijd tussen de klassieke Griekse oergoden. Er zit inderdaad iets onmenselijks in de manier waarop de renners met doodsverachting hun lichaam slopen onder het mom van heroïek. Er zit ook iets inherent oneerlijks aan: de bezwete mannen in gekleurd lycra op onze fietspaden zullen hier nooit aan kunnen tippen, ook al waren ze veel vroeger begonnen. Fietsen, net als andere topsporten, is niet alleen een kwestie van heel veel trainen maar ook van genetica en de juiste inputs: voeding, maar ook allerlei prestatieverhogende middelen. Ooit was er epo en bloeddoping, nu ongetwijfeld veel anders. We vinden dat oneerlijk, en dus wordt successievelijk alles wat traceerbaar is verboden in een eeuwigdurende wedloop tussen farmaceuten en sporters. Waarschijnlijk is de genetica doorslaggevend: wielrenners moeten klein en dun zijn, zwemmers moeten lange armen hebben, grote handen en een platte borstkas. De beste hardlopers komen uit Oost-Afrika waar ze dunne benen hebben, lange achillespezen en een efficiënte zuurstofopname.

Aan inherente beperkingen valt wat te doen. Er is een geval bekend van een honkbalspeler die een langere pees in zijn werparm liet zetten. Vandaar is het een relatief kleine stap naar het drastisch interveniëren in het lichaam van de sporter, biochemisch of chirurgisch. Nog verder, maar niet ondenkbaar is het selecteren van ouders met het juiste genetische materiaal om atleten voort te brengen.

Nooit eerder beschikte de mensheid over verfijndere en snellere technieken om overerfbare wijzigingen aan te brengen in het menselijke genoom. Via technieken als gene editing ligt het op den duur binnen de mogelijkheden om weerstand tegen ziekten, verbeterd geheugen en optimale sportlichamen te kweken.

Dat lijkt haaks te staan op het ideaal dat sport om meer gaat dan het fysieke. Titanen moeten ook afzien en moed tonen. In theorie belet niets ons om ook te interveniëren in geestelijke en intellectuele capaciteiten. Er bestaan al smart drugs die sommige studenten nemen voor examens. Hun werking is beperkt en kortdurend. Het systematisch verhogen van het potentieel van studenten met duidelijke talenten, naar analogie van (wiel)renners, is niet aan de orde, de ouders daargelaten die hun kinderen vroeg leren lezen, naar Mozart laten luisteren en expres meertalig opvoeden. Maar ook hier openen zich vergezichten: het toedienen aan zwangere vrouwen van middelen die, ik noem maar wat, de ontwikkeling van de prefrontale cortex van de foetus stimuleren of de pijntolerantie verhogen.

Het verst in de verbetering van de mens gaan de transhumanisten, die een nieuwe mens willen scheppen vanuit het brein, en de dood willen afschaffen of drastisch uitstellen.

Al is dit alles nog niet concreet aan de orde, het begint griezelig te lijken op eugenetica en het reduceren van mensen tot prestatiemachines, in plaats van hen te helpen zich te ontwikkelen tot een waardevol lid van de samenleving. Dat laatste klinkt lovenswaardig, maar ook nu laten we de verschillen tussen mensen niet zonder meer bestaan. We doen immers niets anders dan ingrijpen. Dankzij uiteenlopende interventies van kunstmest tot vaccinatie en antibiotica, en niet te vergeten scholing, hebben we veel lijden en ongelijke kansen weggenomen. We zijn en blijven niets anders dan het product van de evolutionaire interactie tussen mens en technologie.

In dit tijdperk van potentiële radicale interventies is de vraag of we weten waar we aan beginnen, waar de grenzen liggen en waar de ‘ontmenselijktheid’ begint (en hoe bijvoorbeeld China en India hiertegenover staan). Is over enkele decennia de wielrenner een robot en over een eeuw een humanoide?

Deze column is verschenen in NRC handelsblad op 26 juli 2017