NRC Handelsblad

Gevraagd: nationaal debat over voedsel

Column
Louise O. Fresco

Er bestaat bij mijn weten geen enkel land dat een geïntegreerd langjarig beleid voert voor de voedselketen. Niet de VS of Frankrijk en ook niet Duitsland, dat wel consumentenbescherming bij het ministerie voor voedsel en landbouw heeft opgenomen. In Nederland is door ministers Verburg en Klink ooit een gezamenlijke nota over voedsel en gezondheid geschreven, er ligt een relevant WRR-rapport, maar een visie van alle partners, hebben we niet. Het Nationale Voedseldebat later deze maand, waartoe vier bewindslieden hebben opgeroepen, zou een mooi begin vormen. Ondertussen is het zinvol om naar een ander Europees land te kijken waar dit beleid evenzeer ontbreekt en de situatie nog veel nijpender is: Italië. Het is moeilijk om Italiaans voedsel niet te idealiseren: zongerijpte tomaten, handgemaakte pasta, linzensoep, zelf-geplukte groenten, goudgroene olijfolie in dunne straaltjes uitgeschonken, een mootje gegrilde vis in een grotendeels vegetarisch dieet, gegeten aan lange tafels met de hele familie. Eenvoudig, gezond, natuurlijk, eerlijk.

Bij nader inzien houdt niet veel hiervan stand. Ook Italiaanse kinderen worden dik, en snel ook. Fastfood is overal. Het platteland loopt leeg en vergrijst. Voor jonge boeren is nauwelijks toekomst. De arbeid wordt geleverd door immigranten. Goedkope kippenbouten uit Oost-Europa verdringen de lokale kippen bij de poelier. Overal verdwijnt de middenstand in de voedselsector, omdat de dorpen leeglopen en de supermarkt goedkoper en vaak ook kwalitatief beter en diverser is. Tel daarbij op de voedselschandalen – jaren oude ‘verse’ mozzarella – en vervuiling door stortplaatsen beheerd door de maffia. Wil Italië niet alles verliezen, dan moet het opnieuw betekenis geven aan het merk ‘Italiaans’, aan de associatie met kwaliteit en gezondheid.

Mutatis mutandis, afgezien van de maffia, geldt hetzelfde in Nederland. Leeglopend platteland, gebrek aan kansen voor jonge boeren, verdringen van lokale producten en middenstand en, vooral, de wens lokale tradities te herstellen waardoor boer, ambachtelijke verwerker en consument elkaar weer ontmoeten.

Hoe verder? Terug kunnen we niet. De gedachte dat het verleden beter was, gaat voorbij aan de geweldige kwaliteit, diversiteit en veiligheid van voedsel die Europese burgers nu genieten. Werken in de landbouw en voedselverwerking is eenvoudig te zwaar, de distributie naar steden te complex. Het milieu en de mens zijn gediend met gps-gestuurde tractoren, drones en fabrieken met robots. Modernisering is onomkeerbaar, maar hoeft niet altijd gepaard te gaan met schaalvergroting en anonimiteit. Kleine boeren, kaasmakers enzovoorts beschermen we echter alleen als we expliciet kiezen om naast productie andere functies als het handhaven van landschap en leefbaarheid te belonen. Half centraal Italië verandert in een woestenij van kreupelhout als de olijfboomgaarden niet onderhouden worden, ook al brengen ze bijna niets op. Iets vergelijkbaars geldt voor gebieden buiten de Randstad. Het aandeel van de food-agri-sector in het bruto binnenlands product en het belang ervan is groot genoeg om financiering hiervoor te rechtvaardigen.

Dit alles vraagt een creatief ruimtelijk gedifferentieerd beleid dat overheden, consumenten, producenten en bedrijfsleven omvat. Fiscale aanpassingen zijn mogelijk nodig, bijvoorbeeld bij bedrijfsovername door jonge boeren of lage btw-tarieven voor duurzame productie. Consument en producent kunnen elkaar op de digitale markt ontmoeten, mits de voedselveiligheid voldoende is gegarandeerd. De toekomst is een evenwicht van hi-tech en specialisme, van bulk en niche, van export en lokaal. Wil Nederland ook dan leidend blijven, dan vraagt dat inderdaad om een nationaal debat.

Deze column is verschenen in NRC handelsblad op 11 januari 2017