NRC Handelsblad

Koppensnellen in het Tropenmuseum

Column
Louise O. Fresco

Ooit, begin jaren tachtig, gaf ik een blauwe maandag les op het Koninklijk Instituut voor de Tropen, het KIT. Van de inhoud weet ik niets meer, maar wel staat me nog levendig bij hoe je via verborgen trappen en deurtjes tot op de zolderverdieping van het museum kon komen. Daar stonden houten archiefkasten met platte laden zonder slot. Je kon een willekeurige la opentrekken en je vergapen aan de schatten van de koloniale collectie. In mijn herinnering vertelde een van de assistenten sterke verhalen over kasten vol gebalsemde hoofden van de Asmat, de beruchte koppensnellers uit Nieuw-Guinea. Af en toe slopen wij naar boven en trokken snel een lade open, maar in het halfduister van de zolder was ik nooit zeker van wat ik zag. Er lagen rijen ondefinieerbare houten voorwerpen, soms geëtiketteerd, slordige stapels foto’s, en een beschilderde kano. De sluiproute naar boven was bij velen bekend, zodat het zou mij niet verbazen als er in die tijd af en toe een etnografisch kleinood is verdwenen, zo niet erger.

Ik weet niet of dit tekenend was voor het museum, of voor die tijd. Het KIT, als vereniging opgericht in 1910 (het gebouw opende in 1926) moge stammen uit een koloniaal verleden, het is evenzeer een kind van de jaren zeventig en tachtig waarin ontwikkelingssamenwerking groot is geworden en de fondsen niet aan te slepen waren voor werk in de ‘tropen’. In allerlei opzichten was het KIT in die jaren vooruitstrevend: men zag in dat het niet alleen om technische hulp ging maar ook om cultuur. Er kwamen interculturele cursussen en een hotel om de cursisten te huisvesten. Het museum organiseerde goedbezochte tentoonstellingen over Tantra, Indigo en Wit over Zwart (de blik van ‘blanken’). Het baanbrekende en prijswinnende Juniormuseum werd opgericht waar kinderen via audiovisuele effecten zelf konden ervaren hoe het leven was in een Aziatische sloppenwijk of een Afrikaans dorp of hoe Chinese draken werden gemaakt. In het Soeterreintheater, vorig jaar gesloten, traden de eerste muziek- en theatergroepen op uit landen als Senegal en India.

Helaas is dit hele complex aan activiteiten nu slachtoffer van de wet van de remmende voorsprong. Wereldmuziek kan tegenwoordig op alle Amsterdamse podia terecht, net als films uit de voormalige tropen. Cursussen over talen, cultuur en zaken doen in verre landen zijn gemeengoed geworden. Daarmee is het KIT opnieuw een kind van zijn tijd. Dezelfde politieke krachten die het groot hebben gemaakt in de jaren zeventig en tachtig, zorgen nu voor zijn ondergang. De lijn van het kabinet om stokpaardjes hulp en handel te combineren, maakt korte metten met het verleden. Hulp is nu een pragmatisch instrument van buitenlands beleid. Dat het KIT publieke taken heeft, zoals de opleiding van tropenartsen, en er ook geld verdiend wordt uit de markt, wordt vergeten.

In de publieke opinie is de indruk ontstaan dat het Tropenmuseum het laatste slachtoffer is in de culturele kaalslag die het huidige kabinet, in het kielzog van het vorige, aanricht. Maar zo simpel ligt het dus niet. Achter wat ‘het Tropenmuseum’ genoemd wordt, gaat een grote organisatie schuil, waarvan het museum maar een derde uitmaakt. Bovendien, de governance, zoals dat tegenwoordig heet, ligt in handen van een private vereniging. Het museum kan dus niet door de overheid worden opgeheven, al leidt het stopzetten van de subsidie daar feitelijk wel toe. Wat moet er nu gebeuren? Er is al drastisch bezuinigd in de laatste jaren, zodat de vraag is of het KIT nog voldoende kritische massa heeft. Zo niet, dan is het redelijk ook rendabele activiteiten af te stoten naar elders. Gezondheid, biomedische research en laboratorium naar het AMC, plattelandsontwikkeling naar de meest geschikte universiteiten. Cursussen en hotel kunnen worden verzelfstandigd.

Dan het museum, de collectie en de bibliotheek. Is er te weinig samengewerkt door het Tropenmuseum, zoals minister Bussenmaker zegt? Ongetwijfeld, al helpt dit soort nakaarten geen fluit. Tentoonstellingen hadden wellicht elders georganiseerd kunnen worden. Belangrijker, het museum herbergt unieke etnografica. De vraag die het kabinet moet beantwoorden is wat die collectie waard is voor Nederland. Willen we dit deel van ons verleden en dat van andere volken bewaren als erfgoed van de mensheid en hoeveel hebben we daarvoor over? In extremis rest anders alleen de verkoop, of de restitutie aan de landen waar de voorwerpen vandaan komen.

Blijft over het schitterende gebouw. Vanwaar de stilte van de gemeente Amsterdam? Je moet er toch niet aan denken dat dit karakteristieke sluitstuk van de plantagebuurt en Artis in handen valt van projectontwikkelaars. Er staan creatieve clubjes met en zonder winstoogmerk te trappelen om bezit te nemen van het gebouw. Daar zitten ongetwijfeld serieuze voorstellen bij. Met het opheffen van de technische delen van het KIT kan ik vrede hebben. Maar noch Tropenmuseum noch KIT-gebouw mag het slachtoffer worden van een ondoordachte ongecoördineerde actie om omwille van snelle bezuinigingen even wat koppen te snellen.

Deze column is verschenen in NRC handelsblad op
woensdag 19 juni 2013


Download pdf: Koppensnellen in het Tropenmuseum