NRC Handelsblad

Een superministerie,
maar dan serieus

Louise O. Fresco

Als we de welingelichte kringen moeten geloven, dan moest er voor de vicepremier een mooi, zwaar ministerie worden gecreëerd. Met de combinatie Economische Zaken, Landbouw en Innovatie – afgekort als EL&I, een nog onwennige naam die allerlei onbedoelde religieuze associaties oproept – hebben we nu een heus superministerie. Een omvangrijk departement dat als een majestueuze zon enorme brokstukken van elders losgeslagen planeten in zijn baan heeft verzameld. Bij mijn weten bestaat er in de rest van de wereld geen vergelijkbare constructie. Nu rijst onmiddellijk de vraag of die brokstukken losse rotsblokken zullen blijven, met alle risico’s van interplanetaire botsingen, of dat er een heus zonnestelsel wordt gesmeed, met een duidelijke kern en een evenwicht tussen zwaartekracht en middelpuntvliedende krachten.

Op het ingewikkelde stelsel aan onderwerpen van EL&I valt inhoudelijk nog wel wat aan te merken. Het meest in het oog springt de landbouw. Met het teruglopen van het aantal boeren (iets meer dan 70.000), de schaalvergroting en de afstand tussen stad en platteland komt het niet als een verrassing dat het aparte ministerie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is verdwenen. Dit verlies markeert het einde van een tijdperk, van mannen als Sicco Mansholt. Sommigen zullen betogen dat de landbouw nooit een economische sector kan worden als de andere, en als tweede exporteur ter wereld een eigen ministerie en een eigen universiteit verdient. Dit zijn echter achterhoedegevechten. Niettemin moet de top van EL&I terdege beseffen dat de internationale zorg over de volatiliteit in de voedselvoorziening de laatste jaren niet zo groot is geweest als nu. Het afschaffen van het Nederlandse ministerie van Landbouw doet op veel plaatsen wenkbrauwen fronsen en zal zorgvuldig uitgelegd moeten worden in het buitenland, niet in de laatste plaats in Europa.

Er bestaan overigens meer landen die hun ministerie van Landbouw hebben gecombineerd met andere onderwerpen, al liggen die altijd in het verlengde van de sector. In Duitsland smeedde men Voedsel, Landbouw en Consumentenzaken aaneen, en in het Verenigd Koninkrijk bestaat al heel lang een ministerie van Milieu, Voedsel en Plattelandszaken, waarbij landbouw onder voedsel valt. Het zal niemand verbazen dat Frankrijk een ministerie van Voedsel, Landbouw en Visserij kent waar het woord voedsel voorop staat en natuur niet in de naam voorkomt. Ook de Nederlandse burger interesseert zich allereerst voor voedsel, daarna voor landschap en vervolgens in de verte nog voor de landbouw. Aan de naam EL&I zal wel niet meer getoornd worden, maar dit lijkt wel het moment om voedsel als verbindend thema naar voren te halen, ook in de richting van Volksgezondheid (er ligt daarvoor al een mooie nota van de voormalige ministers Klink en Verburg). Voedsel, of ruimer, voedselkwaliteit en de agrofoodsector, is ook een van de meest innovatieve sectoren van de Nederlandse economie, en een die ook door het Innovatieplatform van het vorige kabinet is aangemerkt als prioriteit.

Natuur en de ruimtelijke ordening van het platteland zijn in EL&I nu min of meer onzichtbaar. Als dichtbevolkte agrarische delta ontwikkelde Nederland een uniek systeem van ruimtegebruik, waar functies van wonen, verkeer, recreatie, natuurbescherming en landbouw min of meer in evenwicht blijven, mede dankzij uitgebreide inspraaksystemen. Te vrezen valt dat in een ministerie van EL&I de waarde van de natuur alleen nog in monetaire zin telt. Dit staat haaks op het brede draagvlak voor biodiversiteit en landschap bij de burger. Al vaak is aangetoond dat natuur nooit op marktconforme wijze rendabel is te maken en dat bezuinigen op de Ecologische Hoofdstructuur weinig oplevert (wel moeten we nog eens nadenken over de natuurbeschermingsprioriteiten in Europees verband). Iets van de daadkracht van dit kabinet moet snel gestoken worden in het verhelderen van het ruimtelijk en natuurbeleid.

Sinds jaar en dag staan vijf (deels) Nederlandse bedrijven in de top van de Dow Jones Sustainability Index. Nederland heeft in dit opzicht een uitstekende reputatie, maar moet veel meer doen aan startende bedrijven op dit gebied. De kern van EL&I, daar kan geen twijfel over bestaan, moet liggen in het bevorderen van een integrale duurzaamheid – van de maakindustrie, de voedselvoorziening, platteland, energie enzovoorts. Hiervoor is ook vergroening van het belastingstelsel nodig. En innovatie, al gaat het niet zo maar om technische vernieuwingen zoals nieuwe energiedragers, slimme materialen of medische apparatuur. Minstens zo belangrijk is sociale vernieuwing: banen in nieuwe sectoren waarvoor nieuwe vaardigheden nodig zijn, nieuwe combinaties van werken en privéleven, nieuwe sociale netwerken, nieuwe waarden van consumenten.

Duurzaamheid is niet alleen een mooi exportproduct, dat banen oplevert en energie bespaart. Minstens zo belangrijk is dat veel Nederlanders, ondanks alle onzekerheid, hechten aan een duurzame toekomst. Het is in deze tijden van kortzichtig eigenbelang een perspectief dat mensen kan samenbinden. De uitdaging is mede om een relatief rijke, niet onwelwillende middenklasse te begeleiden naar duurzaam consumeren. Voorlopig staat het gesternte niet gunstig, want dit kabinet heeft vrijwel alle ambities op gebied van duurzaamheid teruggeschroefd, mede door het opheffen van het Fonds Economische Structuurversterking.

Duurzaamheid vereist geen lukrake bezuiniging maar diepgaande hervorming. EL&I zou als ‘superministerie van duurzaamheid’ kunnen functioneren, als zon in het stelsel van planeten waar het hele kabinetsbeleid om draait. Dat vraagt een intellectuele inspanning die veel verder gaat dan het managen van departementale brokstukken en wat interdepartementale samenwerking. Dat zou een onverwachtse draai aan de kabinetsplannen geven, zeker voor wie zich herinnert dat de oorspronkelijke betekenis van het woord ministerie niet macht is, maar dienstbaarheid

Deze column is verschenen in NRC handelsblad op 9 november 2010

Download pdf: Een superministerie, maar dan serieus