NRC Handelsblad

Karikaturen van leiderschap

Louise O. Fresco

Dankzij de verkiezing van Jacob Zuma tot president van Zuid-Afrika, heeft het Afrikaanse continent opnieuw een leider die het Westen in verwarring brengt. Wat moeten we denken van deze rauwe populist die beschuldigd is van corruptie en verkrachting en gelooft dat douchen helpt tegen aids? Of van zijn voorganger Thabo Mbeki die tot het bittere einde Mugabe bleef verdedigen? Om maar niet te spreken van Mugabe zelf.

Afrika kent helaas een lange lijst van leiders die op zijn best als dubieus kunnen worden geclassificeerd, zoals Mbeki. Daarnaast zijn er veel gevallen van blinde zelfverrijking. Neem alleen al de Nigeriaanse leiders van de laatste decennia, en regelrechte misdadigers zoals Idi Amin, Bokassa en Mobutu. Om maar te zwijgen over operettefiguren als een minister van onderwijs die analfabeet bleek te zijn, en een minister van gezondheidszorg die meende dat aids veroorzaakt werd door genetisch gemodificeerde gewassen. De Afrikaanse Unie kenmerkt zich voorts door gekibbel, tandeloze moties en de voortdurende onwil om uitwassen van haar leiders aan te pakken.

Er zijn vandaag slechts twee uitzonderingen, twee werkelijke staatslieden: Nelson Mandela en Kofi Annan. Maar van de eerste weten we niet hoe hij de huidige problemen in een verdeeld Zuid-Afrika het hoofd had geboden, en de tweede is nooit politiek leider van een land geweest. Uit het verleden kennen we de grote drie: Senghor, Nyerere en Nkrumah – die als eerste Afrikaanse vertegenwoordiger ooit de Verenigde Naties toesprak, maar ook die zijn niet geheel boven kritiek verheven. Op een uitzondering na, is de rest van de zittende regeringsleiders en staatshoofden veelal problematisch te noemen, althans naar westerse maatstaven van transparant bestuur, democratische legitimiteit en mensenrechten.

Er zijn talloze redenen aangevoerd waarom Afrika met meer dan gemiddeld slechte leiders opgescheept zit. Kolonialisme en het gebrek aan democratische tradities waardoor transparant leiderschap geen rolmodel kon zijn. Tribale gebruiken waarbij stam en familie de uitsluitende loyaliteitsbasis vormen. Neokolonialisme waardoor het bedrijfsleven, gesteund door voormalige overheersers, door corruptie zijn invloed uitoefent. De Koude Oorlog waardoor het Westen en de Sovjet-Unie met graagte chanteerbare leiders in het zadel hielden. En niet te vergeten de ontwikkelingshulp die een onafzienbare bron van inkomsten biedt waartegenover nauwelijks controle staat.

In al die redenen zit wel een element van waarheid, maar ze bevredigen niet, omdat ze in grote lijnen ook gelden voor andere werelddelen. Daarnaast spelen er nog andere, meer ongrijpbare factoren van sociale en psychologische aard, vermoed ik, hoezeer ik ook vind dat we voorzichtig moeten zijn met psychologiseren. Toch doemt uit mijn ervaringen met tientallen Afrikaanse ministers en een flink aantal staatshoofden een onthutsend beeld op.

Wat speelt is dat Afrikanen zich fundamenteel onzeker en defensief voelen over hun eigen continent. Afrika is altijd en eeuwig de uitzondering, niet alleen in het Westen, maar in de hele wereld. In Afrika gaat alles altijd slechter dan elders, of het nu burgeroorlogen, honger, hiv-aids of het wegennet betreft. Die uitzonderingspositie wordt voortdurend manifest, ook in internationale fora, waar met graagte de speciale situatie van Afrika benadrukt wordt.

De lippendienst aan de moeilijke situatie in Afrika ten zuiden van de Sahara, gepaard aan een al of niet welwillende neerbuigendheid van veel niet-Afrikanen, is een voedingsbodem voor hypergevoeligheid. De objectieve situatie in Afrika zelf, in contrast met het succes van de rest van de wereld, versterkt dat. Iedere Afrikaan is zich ervan bewust dat de migratiestroom altijd één kant op gaat, naar het Westen, en niet omgekeerd. Afrikaanse leiders voelen zich chronisch onzeker en staan daardoor op hun strepen, zoals uit talloze kleine diplomatieke incidenten over tafelschikkingen, volgorde van sprekers enzovoorts blijkt. Daarbij komt hun afhankelijkheid van geldgevers. Zo voelt iedere leider zich gemarginaliseerd, wat leidt tot overcompensatie. Wie in zijn hart niet overtuigd is van zijn kracht, maakt van zijn leiderschap een karikatuur. Dan wordt macht gelijk aan extreme willekeur, het afwijzen van iedere kritiek, het kweken van een sfeer van samenzwering en wantrouwen en het gebruik van publieke middelen ten behoeve van de eigen groep. Van zo iemand kan geen inzet verwacht worden ten bate van het land als geheel.

Adriaan van Dis pleit terecht voor het niet loslaten van Zuid-Afrika en Afrika in het algemeen. Natuurlijk, we kunnen niet anders. Bovendien, Afrika is geen hopeloos continent en is niet gedoemd tot slecht leiderschap. Op lange termijn ligt de hoop in de middenklasse, die profiteert van de bescheiden economische groei en voor wie de rechtsstaat van wezenlijk belang is, omdat zij als eerste echt iets te verliezen heeft.

Opnieuw biedt Obama een lichtpunt. Dankzij zijn Keniaanse achtergrond is hij meer dan enige niet-Afrikaan in staat om corruptie en wanbeleid aan de kaak te stellen. Zo zou Obama’s verkiezing een bron van zekerheid voor Afrikaanse leiders kunnen worden. En mogelijk ontpopt Zuma zich tot iemand die hen samenbindt vanuit trots in plaats vanuit een negatief verzet tegen de rest van de wereld. Zuid-Afrika heeft immers al sinds Mbeki de ambitie om het leidende land in Afrika te zijn, net als Brazilië in Zuid-Amerika.

Zuma zou echt leiderschap tonen als hij zich zou durven spiegelen aan het voorbeeld van de president van Liberia, Ellen Johnson-Sirleaf. Zij is de eerste vrouw die ooit in Afrika tot staatshoofd is gekozen en probeert op een voorbeeldige wijze haar land op te bouwen na verwoestende burgeroorlogen. Ellen Johnson is de enige uitzondering in een leiderschapscultuur die voorlopig somber blijft stemmen.

Deze column is verschenen in NRC handelsblad op 28 april 2009

Download pdf: Karikaturen van leiderschap