NRC Handelsblad

Mijn film over de Islam

Louise O. Fresco

Enkele jaren geleden, Algerije. Ik ben uitgenodigd bij een groots diner in een paleis uit de tijd van het Ottomaanse Rijk. Er worden schotels gebracht met gestoofd lam, pruimen en amandelen, terwijl een groep muzikanten op traditionele instrumenten voor begeleiding zorgt. Tegen mijn tafelgenoot, voormalig minister van Financiën, spreek ik mijn bewondering uit over de muziek. „Ik houd veel van westerse klassieke muziek. Maar altijd als ik de oed (luit) hoor”, zegt hij, „dan weet ik dat ik ten diepste Arabier ben”. Bij het nagerecht volgt een erudiete toespraak door het staatshoofd over de geschiedenis van het Mediterrane gebied als kruispunt van vele culturen.

In een oase, in hetzelfde Algerije. Ik bewonder de ingenieuze ondergrondse irrigatiekanalen waar het niveau van het water zorgvuldig wordt geregeld door dadelpitten van verschillende grootte die als een soort gootsteenstop dienen. Tegen de avond zie ik hoe jonge vrouwen heel voorzichtig afdalen in de wadi langs smalle in de rots gehakte treden: hun asymmetrische sluier laat slechts met één oog onbedekt. Een haarscherpe maansikkel komt op boven de woestijn en ik waan me duizend jaar terug. Toch bestaat dit type sluier pas sinds twintig jaar, sinds de islamisten dit deel van het land in handen hebben.

Met een vriendin ga ik naar de grote moskee in Aleppo. „Vind je het goed als ik even de tijd neem om te bidden?”, vraagt ze. Ik blijf achteraf staan terwijl zij knielt. Er komt een man aangerend die mij aangewezen is als iemand van de religieuze ordedienst. Even maak ik me zorgen, hoewel ik van top tot teen gehuld ben in een zwart gewaad. Hij loopt op mijn vriendin af en begint geagiteerd tegen haar te spreken. Ze doet alsof ze hem niet hoort. Later zegt ze woedend: „Hij wilde mij voorschrijven hoe en waar ik moet bidden, ik zou bij de vrouwen moeten gaan zitten! Belachelijk!”

Het zijn zomaar wat voorbeelden van mijn ontmoetingen met de islam. Ik heb jarenlang voor een islamitische baas gewerkt, zelf leiding gegeven aan islamitische medewerkers en langlopende contacten gehad met islamitische regeringen. Als ik één ding heb geleerd is het dat je niet over dé islam kunt generaliseren of over islamieten of islamitische landen, laat staan dat je de islam in zijn algemeenheid als probleem kunt definiëren.

Wat in Nederland als problematisch wordt ervaren, het geweld en de radicale afwijzing van de westerse wereld, heeft in de eerste plaats te maken met de abrupte overgang van een geïsoleerde plattelandssamenleving naar een stedelijke – hier of elders – waar grote groepen losgeslagen, ongeletterde jonge mannen makkelijk te mobiliseren zijn tot haat op basis van een enkel gerucht. In zo’n context kunnen extremistische uitingen worden aangezwengeld door een meedogenloze politieke elite. Die groep van jonge onopgeleide en ongeïnformeerde mannen die niets te verliezen hebben, is omvangrijk en baart iedereen zorgen, zeker ook de opkomende burgerlijke klasse in islamitische landen, die net zo veel te verliezen heeft als wij allemaal.

Het is onzin om te beweren dat afwijzing van moderniteit de kern vormt van de islam, omdat die nu eenmaal zevenhonderd jaar achterligt op het christendom en dus beoordeeld moet worden alsof het een middeleeuwse religie betreft. Afgezien van de belachelijke chronologische vergelijking (hoeveel ligt het christendom dan wel niet achter op het jodendom of het hindoeïsme?), doet dit geen recht aan de vele bloeiperiodes onder islamitische heersers. Zo wordt bijvoorbeeld de zestiende-eeuwse Mughalkeizer Akbar die geleerden van de hele wereld en van alle religies welkom heette en de schilderkunst tot grote bloei bracht (ondanks het islamitische verbod op afbeeldingen) door historici op een lijn gesteld met Lorenzo de Medici.

Na de gebeurtenissen van 11 september ontstond een golf van anti-arabische en anti-islamitische gevoelens die uiteraard terug greep op veel oudere angsten. In Italië bijvoorbeeld zeggen moeders nog steeds tegen stoute kinderen dat ze hen zullen meegeven aan de Turken. Ook in Nederland waait een wind van angst en wantrouwen. Ik wil deze angsten geenszins ontkennen, maar de overtrokken reactie tegenover iedereen die een islamitisch klinkende naam heeft of uit de Arabische wereld komt, is beledigend en ontkent de grote historische verbondenheid tussen de Europese, Arabische en islamitische culturen. De cruciale vraag is of het Westen tolerant genoeg kan blijven om extremistische uitwassen als zodanig te herkennen en te behandelen: als criminele handelingen zonder een religie of een cultuur te stigmatiseren en te marginaliseren. En hoe economische groei en secularisering kunnen worden gestimuleerd.

Een laatste anekdote. Ik ga naar de receptie ter ere van de nationale feestdag van Iran. Bij de ingang sist het hoofd van het protocol me toe dat ik niemand een hand mag geven (alsof ik dat niet weet). Ik knik vanaf een gepaste afstand naar de minister en de andere hoogwaardigheidsbekleders. Achter hen staat een functionaris die ik goed ken, want hij heeft mij veel geleerd over de Iraanse poëzie. Hij snelt naar voren, steekt zijn beide handen uit en staat op het punt mij zoals gewoonlijk te begroeten met een zoen. Ik doe een stap achteruit en houd mijn handen stijf op mijn rug. In een oogwenk herstelt hij zich. We glimlachen. Naderhand fluistert mijn Pakistaanse collega in mijn oor, half serieus: „You saved his life.”

Zo heb ik langzamerhand iets geleerd over de islam in al zijn complexiteit – ik zou er een film over moeten maken.

Deze column is verschenen in
NRC handelsblad op 22 januari 2008 (download pdf)

 

Lees hier de volgende column: Innoveren met voornamen en glazen wanden